Raad van Discipline Amsterdam, 21 juni 2006
(mrs. Roëll, Breederveld en Romijn)
Een volgend – op dezelfde grondslag dan wel in dezelfde context gedaan – verzoek tot wraking zal niet in behandeling worden genomen.
– Advocatenwet artikel 46 (6 Tuchtprocesrecht), artikel 47, lid 2
– Wetboek van Strafvordering artikel 512 jo. 515
Verloop van de procedure
Verzoeker heeft bij brief van 23 juli 2005 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. A. De in het openbaar gehouden zitting van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline heeft plaatsgevonden op 9 januari 2005, waarbij de raad als volgt was samengesteld: mr. B, voorzitter en de leden mr. C, en mr. D, met bijstand van de griffier. Verzoeker heeft ter zitting van 9 januari 2005 medegedeeld dat hij het onbegrijpelijk vindt dat mr. B deze zitting voorzit. Naar aanleiding van deze mededeling is de behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. A geschorst voor beraad van mr. B op de vraag of hij zich dient te verschonen. Aangezien mr. B met ingang van 1 april 2006 is gedefungeerd als (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline is verzoeker bij brief van 26 mei 2006 medegedeeld dat het wrakingsverzoek tegen mr. A op 7 juni 2006 zal worden behandeld.
Het verzoek om wraking
Het bij brief van 23 juni 2005 gedane wrakingsverzoek komt er – kort samengevat – op neer dat verzoeker mr. A heeft gewraakt, gelet op een eerdere beslissing van de raad. In deze zaak heeft de raad onder voorzitterschap van mr. A een eerdere klacht van verzoeker tegen mr. Y ongegrond verklaard. De onafhankelijkheid van mr. A in de nieuwe klachtzaak tegen mr. Y is hierdoor volgens verzoeker in het geding. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij ter zitting niet onheus door mr. A is bejegend, maar dat hij zich niet kan verenigen met de destijds door de raad onder voorzitterschap van mr. A genomen beslissing en de daaruit blijkende welwillende houding jegens mr. Y.
De beoordeling van het verzoek
Een verzoek tot wraking kan op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. 512 Wetboek van Strafvordering worden gedaan, indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De omstandigheden en feiten waarop een dergelijk verzoek is gebaseerd, dienen, buiten het geval waarin ter zitting een verzoek tot wraking wordt gedaan, in het verzoek schriftelijk te worden gemotiveerd. Verzoeker heeft niet in zijn wrakingsverzoek noch bij de behandeling van het verzoek ter zitting, feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Verzoeker heeft volstaan met de stelling dat de onafhankelijkheid van mr. A in het geding is, omdat de raad in een eerdere zaak onder zijn voorzitterschap in negatieve zin voor verzoeker heeft beslist. Een eerdere onwelgevallige beslissing vormt geen aanleiding om aan de onpartijdigheid van mr. A te twijfelen. De raad heeft dan ook geen aanknopingspunten gevonden die aanleiding kunnen geven tot wraking. Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen. Voorts overweegt de raad dat het uitgangspunt van de tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de voorzitter en de leden van de raad zelf ligt en dat in eerste instantie zij zelf zich ervan dienen te vergewissen of het hen in verband daarmee vrijstaat aan de behandeling van de zaak mee te werken. Wanneer de voorzitter en/of leden zich niet verschonen moet, in beginsel, van hun onpartijdigheid worden uitgegaan. Het is vervolgens aan een in de procedure betrokkene om bijzondere omstandigheden aan te voeren, die een aanknopingspunt opleveren om de onpartijdigheid in twijfel te trekken. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Van belang is tot slot dat het verzoek tot wraking niet op zichzelf staat. Verzoeker houdt de Raad van Discipline al jarenlang bezig met verschillende klachten in dezelfde zaak. Nu er geen enkel aanknopingspunt bestaat om mr. A op grond van de door verzoeker opgegeven redenen thans te wraken, en in het bijzonder niet de schijn van partijdigheid is gewekt, stelt de Wrakingskamer van de raad vast dat hier sprake is van misbruik. In verband daarmee bepaalt de Wrakingskamer van de Raad van Discipline hierbij op grond van artikel 47 Advocatenwet jo. artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering dat een volgend, op dezelfde grondslag dan wel in dezelfde context gedaan verzoek tot wraking van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
Volgt
De Wrakingskamer van de raad wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.