Hof van Discipline, 8 december 2006, nummer 4559
(mrs. Hooykaas, Heidinga, Scheele-Mülder, Poelmann en Minderhoud)
Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 20 maart 2006
(mrs. Peutz, De Bont, Ten Brummelhuis, Theunissen en Van Boxsel)
Voor de beantwoording van de vraag of bepaalde passages in een brief onnodig grievend zijn, dient de tuchtrechter stellingen die ter beoordeling van de civiele rechter zijn buiten beschouwing te laten. De grenzen van het betamelijke zijn niet overschreden omdat de gewraakte brief diende als formele aansprakelijkstelling en als klacht uit hoofde van een klachtenregeling en daardoor betrekking had op de uitoefening van de functie van klager en niet op zijn persoon.
– Advocatenwet art. 46 (2 Wat een behoorlijkadvocaat betaamt; 3.1 Vrijheid van handelen;
3.2 Grenzen aan die vrijheid; 3.3.1 Grievende uitlatingen)
– Gedragsregels 1, 4, 30 en 31
Feiten
Mr. X is medio 2003 gaan optreden voor circa tachtig in de gemeente Z verblijvende personen met de Poolse nationaliteit, werkzaam bij enkele in of rond Z gevestigde agrarische bedrijven. Op 19 en 23 juli 2003 heeft de overheid in een gecombineerde actie van onder meer de vreemdelingenpolitie en de plaatselijke politie deze Polen van hun bed gelicht en in bewaring genomen om ze het land uit te zetten. Bij (de voorbereiding van) deze actie was klager in zijn functie van burgemeester van Z betrokken. In de beslissingen van eveneens 19 en 23 juli 2003, gewezen op verzoeken van mr. X namens (een aantal van) zijn Poolse cliënten en gericht tegen de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft de voorzieningenrechter het hiervoor kort beschreven overheidsoptreden negatief beoordeeld. Bij brief d.d. 28 juli 2004 heeft mr. X namens de circa tachtig Polen klager schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de gebeurtenissen op 19 en 23 juli 2003 en een schadevergoeding van H 3.000 per cliënt gevorderd. Daarnaast diende deze brief als klacht over het optreden van klager, zulks op basis van de ‘Algemene klachtenregeling Z’. De brief bevat de volgende passages die door klager in zijn klacht tegen mr. X zijn betrokken:
1 ‘Bij deze acties zijn de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals rechtszekerheid, proportionaliteit en handelen zonder vooringenomenheid met voeten getreden. Bovenal zijn daarbij rechtsstatelijke waarborgen bij voorbaat aan de kant geschoven’.
2 ‘Degenen die op uw gezag en onder
uw verantwoordelijkheid belast waren met de uitvoering van de invallen, uitzetting en de inbewaringstelling van klagers, hebben zich daarbij schuldig gemaakt aan intimidatie en het categorisch negeren van wettelijke bepalingen. Bij die actie zijn niet de normen van fatsoen en moraal in acht genomen.
Met name de verbalisanten A en B, beiden werkzaam bij de Vreemdelingenpolitie te Y, hebben uw instructies, inhoudende het zonder pardon uitzetten en inbewaringnemen van alle Polen in en rond Z, wel erg letterlijk genomen’.
3 ‘Het optreden tegen klagers is des te laakbaarder nu mij duidelijk is geworden dat u persoonlijk in bijzijn van de bewuste ketenpartners op voorhand en wel tijdens de bespreking van 27 juni 2003, gewezen bent op de juridische ins en outs van grensoverschrijdende seizoenarbeid en de daarvoor geldende regelgeving. Tijdens dat onderzoek heeft u er reeds blijk van gegeven uw eigen “koers te varen” en aan te sturen op uitzetting van alle Polen in en rond Z.
De rechtvaardiging daarvan zou volgens u liggen in het feit dat alle Poolse seizoenarbeiders illegaal in Nederland zouden zijn en bijgevolg een gevaar zouden vormen voor de openbare orde. Dit uitgangspunt is juridisch onhoudbaar’.
Wat er ook zij van de aansprakelijkstelling, de wijze waarop mr. X zijn brief d.d. 28 juli 2004 heeft geadstrueerd, wordt door klager als onfatsoenlijk, onheus, tendentieus en intimiderend ervaren. Dat een advocaat op deze wijze een burgemeester benadert, doet klager twijfelen aan de capaciteit van die advocaat om inhoud en verhoudingen op waarde te schatten en daarmee aan de professionaliteit van die advocaat. Mr. X heeft voorts de integriteit van klager in twijfel getrokken, klager van boos opzet beticht en klager toegedicht dat hij opdracht zou hebben gegeven tot het categorisch negeren van wettelijke bepalingen en het niet in acht nemen van normen van fatsoen en moraal. Klager voelt zich in zijn eer en goede naam als persoon en in zijn functie als burgemeester aangetast. Het is onjuist dat klager tijdens een onderhoud op 27 juni 2003 er blijk van zou hebben gegeven zijn eigen koers te varen en aan te sturen op uitzetting van alle Polen. Klager acht het een advocaat onwaardig om klager deze discriminerende woorden ten onrechte in de mond te leggen.
Mr. X is van oordeel dat het hem vrijstond – mede gelet op de uitspraken van de voorzieningenrechter in de vreemdelingenkamer – met scherpe bewoordingen tegen het door hem gewraakte overheidsbeleid stelling te nemen. De gebruikte woordkeus en kwalificaties zijn passend binnen het juridisch jargon dat in dit soort zaken wordt gehanteerd. Bevestiging van het optreden van klager is te vinden in het draaiboek en in een aan klager gerichte brief van 5 juli 2003, die een verslag bevat van een met klager gevoerde bespreking op 27 juni 2003, welke brief c.q. verslag volgens mr. X onweersproken is gebleven.
Overwegingen raad
De klacht betreft het optreden van een advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort ervan te worden uitgegaan dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Ten aanzien van het eerste citaat is de raad van oordeel dat mr. X de bewoordingen in deze passage over de acties, gelet op de uitspraken van de voorzieningenrechter in de vreemdelingenkamer gericht tegen de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, die zich min of meer in dezelfde zin had uitgelaten, als zodanig wel mocht gebruiken, doch dat mr. X in zijn brief te ver is gegaan door ten onrechte te stellen dat dit optreden jegens zijn cliënten op gezag/onder auspiciën van klager was geïnitieerd en uitgevoerd. Hierdoor bracht mr. X klager ten onrechte in verband met de door voorzieningenrechter gebruikte kwalificaties over het overheidsoptreden dat was gericht tegen de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie.
Ten aanzien van het tweede citaat overweegt de raad dat mr. X klager in zijn hoedanigheid van burgemeester als gezagsdrager heeft aangesproken, waarbij hij ten onrechte uitging van de stelling dat klager als hoofd van de politie verantwoordelijk was voor de uitvoering van de invallen, uitzettingen en inbewaringneming van zijn cliënten. Van mr. X had meer kennis verwacht mogen worden van de actuele gezagsverhouding tussen klager en/of de burgemeester en het ministerie van Vreemdelingenzaken en Integratie voor wat betreft de handhaving van de openbare orde. Mr. X heeft klager verantwoordelijk gehouden voor zaken waarvoor hij geen verantwoording draagt. Alhoewel de raad kan begrijpen dat mr. X, als advocaat betrokken in een voor een grote groep cliënten emotioneel beladen zaak, in het licht van de uitspraken van de voorzieningenrechter en in de hectiek van de dag, zich in scherpe bewoordingen uitliet over het overheidsoptreden jegens zijn cliënten, is de raad van oordeel dat mr. X in bovenvermelde brief aan klager, die niet verantwoordelijk was voor de acties waartegen het klaagschrift van mr. X zich richtte, te ver is gegaan in zijn bewoordingen. Ten aanzien van het derde citaat is de raad van oordeel dat uit het verslag van die bespreking niet valt af te leiden dat klager zou hebben gesteld dat hij zijn eigen koers zou varen. Ook deze passage acht de raad daarom niet te behoren. Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat mr. X de grenzen van betamelijkheid heeft overschreden door ernstige beschuldigingen tegenover klager in zijn ambt van burgemeester te uiten, zonder zich rekenschap te geven van de omstandigheid dat klager niet verantwoordelijk was voor de acties van de politie, waarover mr. X in zijn brief van 28 juli 2004 klaagt, noch dat medewerkers van de vreemdelingenpolitie niet door klager werd geïnstrueerd. De raad acht zulks een ernstige tekortkoming van mr. X als advocaat en is van oordeel dat mr. X zich hierdoor tuchtrechtelijk heeft gedragen [bedoeld zal zijn: misdragen, bew.].
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.
Overwegingen hof
Het hof gaat uit van voormelde klachtomschrijving nu daartegen geen grief is gericht. Kort samengevat heeft mr. X de volgende grieven aangevoerd. De raad heeft uit het oog verloren dat de advocaat bij het formuleren van een aansprakelijkstelling stellingen en argumenten mag en moet aandragen die de aansprakelijkstelling feitelijk en juridisch kunnen dragen en dat de advocaat daarin een grote mate van vrijheid toekomt.
Door te overwegen dat mr. X niet had mogen schrijven dat het overheidsoptreden in juli 2003 op gezag en onder auspiciën van klager was geïnitieerd en uitgevoerd, is de raad ten onrechte op de stoel van de civiele rechter gaan zitten. Ten onrechte heeft de raad de opgelegde maatregel van enkele waarschuwing gemotiveerd door te overwegen dat mr. X de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden en zich daarmee als advocaat schuldig heeft gemaakt aan een ernstige tekortkoming. Het hof zal de grieven tezamen behandelen. Terecht heeft de raad overwogen dat bij de beoordeling van een klacht van een wederpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt(en) te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt en deze vrijheid niet ten gunste van een wederpartij mag worden beknot. Dat is, aldus de raad, slechts anders indien de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Met dit laatste zal de raad in concreto hebben bedoeld dat de advocaat over de schreef gaat, wanneer hij zich schuldig maakt aan onnodig grievende uitlatingen over de wederpartij. De raad heeft de hiervoor geciteerde drie passages in de brief aan mr. X als onnodig grievend beoordeeld. Het is de vraag of mr. X de bevoegdheden van klager en diens betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 19 en 23 juli 2003 op juiste wijze heeft beoordeeld in zijn brief van 28 juli 2004, maar het beantwoorden van die vraag is, anders dan de raad heeft gemeend, niet aan de tuchtrechter maar aan de gewone rechter. Ten onrechte heeft de raad zijn oordeel over de stelling van mr. X dan ook ten grondslag gelegd aan het tuchtrechtelijk oordeel dat mr. X zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het voorgaande laat onverlet dat één of meer passages in de brief om een andere reden als onnodig grievend beoordeeld zouden kunnen worden. In dit verband merkt het hof op dat de brief bepaald niet getuigt van respect voor klager en dat het niet onbegrijpelijk is dat klager onaangenaam getroffen is geweest na kennisneming van de brief. Hoewel mr. X zijn boodschap op een meer zakelijke en respectvolle wijze had kunnen overbrengen, heeft hij naar het oordeel van het hof de grenzen van het betamelijke echter niet overschreden. Bij dat oordeel neemt het hof mede in aanmerking dat de gewraakte brief diende als formele aansprakelijkstelling en als klacht uit hoofde van de Algemene klachtenregeling Z en duidelijk betrekking had op de uitoefening van de functie van klager en niet op zijn persoon.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep en dient de beslissing van de raad vernietigd te worden.
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de raad en alsnog ongegrondverklaring van de klacht.