Raad van Discipline Arnhem, 22 januari 2007

(mrs. Van der Pol, Breuning ten Cate, Brandsma, Klemann en Noppen)

 

Onder omstandigheden dient de hoedanigheid van de curator zwaarder te wegen dan de hoedanigheid van de advocaat.

– Art. 46 Advocatenwet

– Gedragsregels 12 en 13 (5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

 

Klacht

Mr. Y, klager, verwijt mr. X dat hij bij de conclusie van repliek de brief van mr. Y van 2 februari 2006 als productie heeft overgelegd. Deze brief bevat een voorstel voor een minnelijke regeling. Mr. Y is van mening dat mr. X dus doende tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Daarbij doet mr. Y een beroep op de Gedragsregels 12 en 13.

 

Overwegingen van de raad

De klacht betreft het overleggen van een brief van mr. Y aan mr. X van 2 februari 2006 bij de conclusie van repliek. Enerzijds heeft mr. X de brief in zijn hoedanigheid van curator ontvangen en heeft hij de onderhavige procedure in zijn hoedanigheid van curator aanhangig gemaakt. Immers, de procedure is gebaseerd op artikelen 42-51 van de Faillissementswet en slechts de curator kan een procedure gebaseerd op deze wetsartikelen aanhangig maken. Anderzijds heeft mr. X zelf, althans in elk geval samen met een andere advocaat, processtukken, waaronder de conclusie van repliek, opgesteld en aldus werkzaamheden verricht die bij uitstek zijn voorbehouden aan een advocaat. De raad is van oordeel dat bij de beoordeling van de verweten gedraging de hoedanigheid van de curator zwaarder weegt dan de hoedanigheid van de advocaat. Ten dezen is met name van belang dat mr. Y zijn brief van 2 februari 2006 aan mr. X in zijn hoedanigheid van curator heeft toegestuurd en niet in zijn hoedanigheid van advocaat. Voorts is van belang dat mr. Y in zijn brief niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat het gaat om een confraternele brief en ten slotte, dat mr. X er ook anderszins niet op bedacht behoefde te zijn dat mr. Y met deze brief wel zou hechten aan confraternaliteit. Indien mr. X niet tevens advocaat zou zijn geweest, had de brief zonder meer overgelegd mogen worden in de gerechtelijke procedure. Niet valt in te zien waarom mr. X minder zou mogen slechts omdat hij tevens advocaat is. Op grond van het voorgaande kan reeds worden aangenomen dat de vraag of mr. X tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de brief over te leggen, in beginsel niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat. Zijn kwaliteit van curator behoort het zwaarst te wegen. Voor tuchtrechtelijk ingrijpen is slechts plaats indien mr. X zich door het overleggen van de brief zou hebben misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad. De raad is van oordeel dat dat niet het geval is. Daarom is de raad van oordeel dat de klacht ongegrond is. Van een tuchtrechtelijk relevante gedraging is eens te meer geen sprake waar, zou het accent gelegd worden op de hoedanigheid van mr. X van advocaat, in het licht van de wijze waarop eerder, ook door mr. Y zelf, werd omgesprongen met tussen mr. X en de raadslieden van een andere betrokken partij gewisselde brieven, geen sprake is van voldoende ernst.

 

Volgt

De klacht is ongegrond.

Download artikel als PDF

Advertentie