Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 25 juni 2007

(mrs. Van der Ham, Van Dooren, Teeuwen, Kneepkens en Houtakkers)

 

Deken wacht bijna zeven jaar met indiening bezwaar. Dit betekent, gelet op de gang van zaken, geenszins dat de redelijke termijn is overschreden. Het was voor mr. X, die strafrechtelijk werd veroordeeld, duidelijk dat hij zich op enig moment ook tuchtrechtelijk zou moeten verantwoorden. Niet is gebleken dat mr. X in zijn verweer is belemmerd.

– Advocatenwet art. 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 2.2 Bezwaren van de deken; 2.3 Gedragingen in strafzaken)

 

Klacht

Bij arrest van de Hoge Raad van 12 september 2006 is onherroepelijk geworden de veroordeling van mr. X tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van H 10.000, wegens poging een ander uit te lokken tot beïnvloeding van een getuige in een strafzaak, waarin mr. X de verdachte als advocaat bijstond. Terwijl de verdachte, voor wie mr. X optrad, in alle beperkingen zat, heeft mr. X desondanks meegewerkt aan het overtreden van deze beperkingen door correspondentie van de verdachte aan diens echtgenote door te sturen.

Aldus heeft mr. X zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

Standpunt deken

De deken is van oordeel dat mr. X gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Mr. X heeft niet alleen zichzelf, maar ook de beroepsgroep in opspraak gebracht. De deken is van mening dat mr. X zich ook voor de tuchtrechter ter zake dient te verantwoorden. Voorts stelt de deken het navolgende. De cliënt van mr. X in de hiervoor vermelde strafzaak zat vanaf 10 augustus 1999 tot 5 januari 2000 met alle beperkingen in voorlopige hechtenis. Gedurende deze periode heeft mr. X meegewerkt aan het overtreden van deze beperking door correspondentie van de verdachte aan diens echtgenote door te sturen. Hiervoor heeft mr. X gebruikgemaakt van een tolk. In die correspondentie werden door de verdachte aan zijn echtgenote instructies gegeven hoe zij meisjes moest benaderen, welke meisjes zij moest benaderen en wat die meisjes moesten verklaren. De tolk verklaart dat zij in opdracht van mr. X die stukken heeft vertaald. Hierdoor heeft mr. X misbruik gemaakt van de privileges die de wetgever aan advocaten heeft toegekend. De deken stelt dat mr. X tot het

inzicht is gekomen dat hij verkeerd gehandeld heeft terwijl de deken sindsdien ook geen klachten hebben bereikt over het functioneren van mr. X. De deken is daarom van mening dat mr. X als advocaat zijn beroep moet kunnen blijven uitoefenen. Zoals de strafrechter rekening gehouden heeft met het feit dat mr. X zich nog tuchtrechtelijk moet verantwoorden, zo dient naar de mening van de deken ook de tuchtrechter rekening te houden met het feit dat mr. X door de strafrechter is gestraft.

 

Standpunt mr. X

Op 4 februari 2000 vorderde de officier van justitie tegen mr. X een gerechtelijk vooronderzoek. Mr. X werd ervan verdacht dat hij zich in de periode van 10 augustus 1999 tot en met 4 februari 2000 zou hebben schuldig gemaakt aan overtreding van art. 285 a van het Wetboek van Strafrecht (beïnvloeding van getuigen) dan wel uitlokking daarvan dan wel medeplichtigheid daaraan. Op 23 maart 2000 vond in de woning van mr. X en in diens kantoor doorzoeking ter inbeslagneming plaats door de rechter-commissaris. Het is gebruikelijk dat de deken van de plaatselijke Orde daarbij aanwezig is. In dit geval was dat de toenmalig waarnemend deken. Bovendien was daarbij aanwezig de president van de rechtbank. Uit het verhoor van de rechter-commissaris blijkt dat ook de rechter-commissaris van oordeel was dat deze zaak op tuchtrechtelijke wijze diende te worden afgedaan. De president van de rechtbank werd in overweging gegeven een klacht tegen mr. X in te dienen, maar de president heeft zulks niet gedaan. In april 2000 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de toenmalige deken van de plaatselijke Orde van Advocaten en mr. X. Deze laatste heeft in die bespreking erkend dat hij in strijd heeft gehandeld met de vigerende beperkingen. Desondanks deelde zowel de president van de rechtbank als de deken mr. X mede dat zij geen klacht respectievelijk dekenbezwaar tegen mr. X zouden indienen, dit ondanks het feit dat zij aanvankelijk hadden aangegeven dat een disciplinair afdoen van de zaak tegen mr. X de voorkeur verdiende boven het strafrechtelijk afdoen daarvan. Kennelijk heeft men toen geoordeeld dat, waar deze zaak strafrechtelijk afgedaan zou worden, een tuchtklacht respectievelijk dekenbezwaar achterwege zou kunnen blijven. Op 22 mei 2003 verscheen er een publicatie in een dagblad waarin mr. X ervan werd beschuldigd een ambtenaar van politie te hebben omgekocht. De gemachtigde van mr. X, die als advocaat voor mr. X optrad, gaf de toenmalige deken in overweging het oordeel van de strafrechter in deze zaak af te wachten. Op 14 april 2004 werd mr. X veroordeeld. Tegen het vonnis stelde mr. X hoger beroep in. In oktober 2004 trad een nieuwe deken aan. Deze heeft een bespreking geëntameerd op 28 december 2004. In die bespreking heeft hij aangegeven dat hij een klacht tegen mr. X wilde indienen in verband met het door mr. X handelen in strijd met de opgelegde beperkingen. Op 26 november 2004 wees het gerechtshof arrest in de zaak tegen mr. X. Mr. X werd in appèl alsnog vrijgesproken van omkoping van een politieagent, doch hij werd andermaal veroordeeld wegens poging tot beïnvloeding van een getuige en het medeplegen van beïnvloeding van een getuige. Aan mr. X werd een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsmede een geldboete van H 10.000. In de voormelde bespreking met de deken werd het strafrechtelijk oordeel onder ogen gezien, maar de toenmalige deken deelde mede dat hij niet overwoog om ter zake van de strafbare feiten een dekenbezwaar in te dienen. Op 12 september 2006 verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep. Dat gaf de toenmalige deken aanleiding opnieuw een bespreking met mr. X en diens gemachtigde te hebben op 26 september 2006. Door de deken werd in oktober 2006 aangekondigd dat hij een dekenbezwaar zou indienen. Eerst bij brief van 7 februari 2007 werd door de nieuwe deken een bezwaar bij de raad ingediend. Dit dekenbezwaar werd derhalve ingediend bijna zeven jaar nadat aan de deken kenbaar was gemaakt dat mr. X tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Advocatenwet geen verval of verjaring van het klachtrecht kent, maar dat desondanks een niet-ontvankelijkheid kan worden uitgesproken wanneer sprake is van het overschrijden van een redelijke termijn voor het indienen van een klacht. De deken heeft bijna zeven jaar gewacht met het indienen van zijn klacht. Dat is onredelijk lang. Het handelen door mr. X in strijd met de beperkingen was geen strafbaar feit. Het dekenbezwaar op dit punt had derhalve al in 2000 ingediend kunnen worden. De deken achtte het niet opportuun om toen een klacht in te dienen. Mr. X is van mening dat de beslissing van de toenmalige deken om geen klacht in te dienen ter zake van het handelen in strijd met de beperkingen, ook zijn opvolgers bindt.

Mr. X heeft reeds in een vroeg stadium aan de toenmalige deken en de toenmalige president van de rechtbank toegegeven dat hij in tuchtrechtelijk opzicht over de schreef was gegaan. Toen hij als advocaat in de voormelde strafzaak optrad, was hij vijf jaar als advocaat ingeschreven. Hij was werkzaam op een volledig civielrechtelijk georiënteerd kantoor. Het was de eerste grote strafzaak die mr. X kreeg te behartigen. In tuchtrechtelijk opzicht is mr. X voordien nooit met de tuchtrechter in aanraking geweest en ook nadien is tegen hem nimmer een klacht bij de tuchtrechter ingediend. Als de raad van oordeel is dat het grote tijdsverloop geen reden is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken, dan heeft de enorme tijdsoverschrijding uiteraard gevolgen voor de strafmaat. Het is de vraag of in deze zaak een tuchtrechtelijke maatregel iets toevoegt aan hetgeen de strafrechter al heeft geoordeeld. Mr. X heeft van deze zaak enorm geleerd. Als men al denkt aan een sanctie, dan zou volstaan kunnen worden met een enkele waarschuwing of eventueel een berisping.

 

Beroep op niet-ontvankelijkheid

Mr. X voert te dezen twee gronden aan waarop hij de niet-ontvankelijkheid baseert:

1 in 2000 vond er een bespreking plaats tussen de toenmalige deken, de president van de rechtbank en mr. X. Zowel de president als de deken deelde volgens mr. X mede dat zij geen klacht respectievelijk dekenbezwaar tegen mr. X zouden indienen;

2 mr. X stelt dat de toenmalige deken reeds in 2000 op de hoogte was van het feit dat mr. X in strijd had gehandeld met de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen. Ten aanzien hiervan overweegt de raad het navolgende.

Ad 1

Vaststaat dat in 2000 de deken wist dat mr. X gehandeld had in strijd met de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen, maar dat er bovendien nog een strafzaak tegen mr. X aanhangig was. De deken kon op dat moment niet inschatten of mr. X al of niet strafrechtelijk veroordeeld zou worden. Als hij desondanks besloten en kenbaar gemaakt had om geen bezwaar tegen mr. X in te dienen, dan had hij in deze ‘zware zaak’ zulks zeker schriftelijk aan mr. X laten weten. Nu dat niet is geschied, gaat de raad voorbij aan het te dezen gevoerde verweer. De raad verwijst te dezen naar hetgeen de gemachtigde in zijn pleidooi gesteld heeft, te weten: ‘Op het tuchtrechtfront blijft het dan jarenlang rustig. Dat wordt anders als op 22 mei 2003 een publicatie verschijnt in een dagblad waarin staat dat cliënt er ook van wordt verdacht dat hij een politieambtenaar zou hebben omgekocht.

Dan vraagt de toenmalige deken mr. X om opheldering. Ik laat hem weten dat cliënt ontkent de politieagent te hebben omgekocht en ik geef de toenmalige deken in overweging in deze zaak te wachten totdat de strafrechter zal hebben geoordeeld.’

De raad merkt op dat het voorstel aan de deken niet strookt met de bewering dat de voormalige deken afgezien had van het indienen van een klacht. Mr. X of diens gemachtigde had toen daarop een beroep moeten doen. Nu zij dat niet gedaan hebben, is minder aannemelijk dat de voormalige deken heeft medegedeeld van het indienen van een bezwaar af te zien.

Ad 2

In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een beroep op niet-tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds de rechtszekerheid voor

de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De raad is van oordeel dat het niet onjuist was van de in 2000 fungerende deken om met het indienen van een bezwaar tegen mr. X te wachten totdat de uitslag van de strafzaak tegen mr. X bekend was geworden. Voorts is ook daarna geen enkele maal gesuggereerd zijdens een deken dat geen tuchtzaak zou volgen, in tegendeel, aan de in 2003 fungerende deken werd zijdens mr. X gevraagd te wachten met het indienen van een bezwaar, terwijl de deken die in 2004 ging fungeren in een bespreking aankondigde een bezwaar te zullen indienen.

Het was voor mr. X duidelijk dat hij zich op enig moment ook tuchtrechtelijk zou moeten verantwoorden. Het indienen van het bezwaar tegen mr. X in februari 2007 betekent geenszins, gezien de hiervóór geschetste gang van zaken, dat de redelijke termijn in deze is overschreden. Bovendien stelt de raad vast dat niet is gebleken dat mr. X in zijn verweer is belemmerd.

 

Beoordeling

Door erkenning van de zijde van mr. X staat vast dat hij gehandeld heeft in strijd met de beperkingen die aan zijn cliënt waren opgelegd. Het is een belangrijk privilege dat de advocaat uit hoofde van zijn functie het recht op vrij verkeer met de gedetineerde cliënt toekomt, ook al zijn hieraan beperkingen opgelegd. Dit privilege is wettelijk vastgelegd. Vaststaat dat mr. X van dat voorrecht ernstig misbruik heeft gemaakt. De raad acht zulks in ernstige mate klachtwaardig.

Daarnaast staat vast dat mr. X strafrechtelijk is veroordeeld voor – kort gezegd – het beïnvloeden van getuigen. De raad acht een dergelijke handelwijze in ernstige mate afbreuk doen aan de integriteit die van een advocaat verwacht mag worden.

Het handelen van mr. X schaadt tevens in ernstige mate het vertrouwen in de advocatuur. Het bezwaar van de deken is gegrond.

Ter zake de op te leggen maatregel overweegt de raad als volgt: ofschoon de gedragingen van mr. X in alle opzichten verwerpelijk zijn, wil de raad rekening houden met het feit dat mr. X strafrechtelijk is veroordeeld en hem een straf is opgelegd en met de verklaring van de deken dat hem verder geen klachten over mr. X hebben bereikt. Ook kan de raad navoelen dat de lange tijd waarmede mr. X met zijn eigen onverantwoordelijk gedrag is geconfronteerd, zodanig van invloed is geweest dat een herhaling niet is te verwachten. De raad wil volstaan met de hierna op te leggen sanctie.

 

Beslissing

Afwijzing van het beroep op niet-ontvankelijkheid. Gegrondverklaring van het dekenbezwaar met oplegging van de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

Download artikel als PDF

Advertentie