Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 8 januari 2007
(mrs. Holtrop, Borsboom, Maat, Nijhuis en Van Nispen tot Sevenaer)
Het is een advocaat niet toegestaan tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot op te treden tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval, bedoeld in Gedragsregel 7 lid 5. De aldaar vermelde criteria zijn cumulatief, hetgeen inhoudt dat de advocaat slechts dan tegen een bestaande of vroegere cliënt kan optreden indien aan de in dat lid genoemde drie criteria is voldaan.
– Advocatenwet art. 46 (2.4 Vermijden van belangenconflicten; 2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)
– Gedragsregels 2 en 7
Feiten
Mr. X is als advocaat werkzaam bij kantoor Y gevestigd te Z. Klaagster is meerdere jaren cliënte van het kantoor. Mr. X is al meerdere jaren advocaat van B, een makelaarskantoor met vestigingen te A en Z. Eind december 2005 heeft B zich tot Y gewend in verband met een dreigend geschil met klaagster. Wegens afwezigheid van mr. X heeft een kantoorgenoot van mr. X met B gesproken en deze kantoorgenoot heeft daarna door middel van een telefoongesprek contact gehad met de directeur van klaagster. Klaagster heeft zich in deze kwestie vanaf 2 januari 2006 althans vanaf een datum voordien, voorzien van rechtsbijstand van een andere advocaat. Vanaf 11 januari 2006 is mr. X voor B opgetreden naar aanleiding van een artikel en een advertentie (cartoon) van klaagster in een te A verschijnende krant van 10 januari 2006. Mr. X heeft daarover gecorrespondeerd met (de advocaat van) klaagster. Mr. X is ook juridisch adviseur van de lokale afdeling van de brancheorganisatie, waarbij klaagster en B zijn aangesloten. Tevens is mr. X lid van de Raad van Toezicht van deze brancheorganisatie. De klacht houdt in dat mr. X in het geschil tussen klaagster en B optreedt tegen klaagster, terwijl klaagster cliënt is bij Y en aldaar enkele zaken in behandeling heeft gegeven. Klaagster stelt dat de kantoorgenoot van mr. X in eerste instantie op haar verzoek een bemiddelende rol heeft gespeeld, waarmee het verschil van mening met B leek te zijn opgelost. In een telefoongesprek van een halfuur à drie kwartier heeft de directeur van klaagster de feiten en haar stellingname met de kantoorgenoot van mr. X besproken. Mr. X is adviseur van de lokale afdeling brancheorganisatie en het past hem niet in die hoedanigheid het ene lid aan te vallen in opdracht van een ander lid. Mr. X trad tegen klaagster op, terwijl op dat moment twee zaken van klaagster bij Y liepen. Mr. X stelt dat het hem vrijstaat voor B op te treden in de kwestie van de gewraakte advertentie (cartoon) en het gewraakte artikel. In het telefonisch contact tussen de kantoorgenoot van mr. X en de directeur van klaagster is aan de kantoorgenoot geen informatie toevertrouwd die van belang kan zijn voor het onderhavige geschil. De kantoorgenoot heeft het standpunt van de directeur inzake de doorverkoop aangehoord en heeft nadien zijn cliënte geadviseerd. Er is niet door hem bemiddeld. De uitzondering van Gedragsregel 7 lid 5 is van toepassing.
Overwegingen raad
Gelet op Gedragsregel 7 geldt dat het de advocaat niet is toegestaan tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot op te treden tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval, bedoeld in regel 7 lid 5. De aldaar vermelde criteria zijn cumulatief, hetgeen inhoudt dat de advocaat slechts dan tegen een bestaande of vroegere cliënt kan optreden indien aan de in dat lid genoemde drie criteria is voldaan. De raad is van oordeel dat in de zaak waarin mr. X is opgetreden niet voldaan is aan de eerste twee criteria, te weten dat de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betrekking hebben op dezelfde kwestie waarin de bestaande cliënt wordt bijgestaan door de advocaat zelf of een kantoorgenoot van hem en bovendien de aan de advocaat toevertrouwde belangen geen verband hielden of houden met die kwestie, alsmede dat de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke of zaaksgebonden informatie, afkomstig van de cliënt, die van belang kan zijn in de zaak tegen die cliënt.
Blijkens het dossier is klaagster in geschil geraakt met B over de voortzetting van een deel van de activiteiten van B door aanvankelijk een ex-medewerkster van B en aansluitend door klaagster. Bij afwezigheid van mr. X heeft de directeur van klaagster over het (dreigende) geschil een telefoongesprek gevoerd met de kantoorgenoot van mr. X, welk gesprek er, zo begrijpt de raad, op gericht was om advies te krijgen althans te bemiddelen. Onbetwist is dat de directeur van klaagster in dat telefoongesprek van ongeveer een halfuur à drie kwartier met de kantoorgenoot van mr. X is ingegaan op de feiten en op haar stellingname in de kwestie.
Kennelijk hebben partijen daarna de kwestie laten rusten. Mr. X is vervolgens door B ingeschakeld om tegen klaagster op te treden in verband met de ontdekking van een cartoon in de krant, die betrekking had op ‘samenwerking’ tussen klaagster en B in A en kennelijk voortvloeide uit de overgang van een deel van B’s praktijk – de praktijk te A – op uiteindelijk klaagster. Het is dit optreden van mr. X tegen klaagster dat zij in de klacht ter discussie stelt. Blijkens het voorgaande had de kwestie waarvoor mr. X is ingeschakeld rechtstreeks van doen met het hiervoor beschreven feitencomplex. Dit brengt mee dat moet worden vastgesteld dat de kantoorgenoot van mr. X met klaagster een inhoudelijk gesprek heeft gevoerd over hetzelfde feitencomplex dat later aanleiding gaf tot het geschil over de cartoon. Onbetwist is dat klaagster sedert meerdere jaren cliënte is van het kantoor van mr. X. Aannemelijk is daarom dat klaagster bovendien het gesprek met de kantoorgenoot van mr. X als een gesprek met haar (eigen) advocaat [lees: mr. X, bew.] heeft beschouwd. Voorts staat gezien het voorgaande vast dat de kantoorgenoot van mr. X beschikt over zaaksgebonden informatie die betrekking had op klaagsters bedrijf, die van belang was of kon zijn in de kwestie waarin mr. X namens B tegen klaagster is opgetreden.
Het voorgaande brengt mee dat mr. X, gelet op de besproken eerste twee criteria van Gedragsregel 7 lid 5, had behoren af te zien van het optreden namens B tegen klaagster. Door tegen klaagster op te treden heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
In het midden kan blijven of aan het derde in de regel 7 lid 5 genoemde criterium is voldaan.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.