Raad van Discipline Amsterdam, 21 november 2006
(mrs. Brouwer, Doeleman, Hamer, Pannevis en Trap)
De advocaat dient het vertrouwelijk karakter van de correspondentie tussen een andere advocaat en diens cliënt te waarborgen. De wijze waarop de advocaat kennis heeft gekregen van de correspondentie in kwestie is daarbij zonder betekenis. Ook indien de correspondentie op rechtmatige wijze in zijn bezit of dat van zijn cliënt is gekomen, dient hij te onderzoeken of voor het in rechte overleggen van die brief toestemming is gegeven.
– Advocatenwet art. 46 (5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)
– Gedragsregel 1
Feiten
Mr. A, klager, staat de vennootschappen B. B.V. en C. B.V. bij in een arbeidsconfl ict met mevrouw Y die wordt bijgestaan door mr. X.
Mr. X dient een verweerschrift in bij de kantonrechter met als productie onder meer een faxbrief van klager aan een functionaris bij C. B.V. Desgevraagd laat mr. X weten een afschrift van die brief van zijn cliënt te hebben ontvangen. Na interventie door de deken biedt mr. X zijn excuses aan. De klacht wordt gehandhaafd.
Beoordeling
Met de deken is de raad van oordeel dat correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt een strikt vertrouwelijk karakter heeft. De vertrouwelijkheid van dergelijke correspondentie dient te allen tijde gewaarborgd te zijn. Gelet op dit strikt vertrouwelijke karakter, staat het de advocaat van de wederpartij niet vrij in rechte een beroep te doen op dergelijke correspondentie, tenzij met toestemming van de wederpartij. Vaststaat dat mr. X geen toestemming heeft gevraagd van de wederpartij alvorens hij de bewuste brief in het geding heeft gebracht. De klacht is gegrond. Ten overvloede overweegt de raad onder verwijzing naar zijn beslissing d.d. 14 maart 2005 (Advocatenblad 21 april 2006) en de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 25 april 2005 (bijlage bij de brief d.d. 8 juli 2005 van de deken aan partijen, nummer 7 van de inventarislijst) dat de wijze waarop de (advocaat van de) wederpartij de beschikking heeft gekregen over de correspondentie als hier bedoeld niet van belang is. Ook indien de correspondentie op rechtmatige wijze in het bezit van de (advocaat van de) wederpartij is gekomen, behoort de advocaat van de wederpartij te onderzoeken of voor het overleggen daarvan toestemming bestond. In het midden kan dan ook blijven of de cliënt van mr. X, van wie mr. X – naar klager niet heeft betwist – de brief heeft gekregen, de bewuste brief op onrechtmatige wijze in zijn bezit heeft gekregen.
Beslissing
De raad verklaart de klacht gegrond, maar ziet af van het opleggen van een maatregel nu mr. X in het voorlopig oordeel van de deken aanleiding heeft gezien zijn excuses aan te bieden voor het in het geding brengen van de brief.
Noot
De raad zelf verwijst al naar tuchtrechtelijke jurisprudentie. Het gaat om een uitspraak van het hof van 25 april 2005 (Advocatenblad 23 juni 2006) en een uitspraak van de Raad van Discipline Amsterdam van 14 maart 2005 (Advocatenblad 21 april 2006). Het hof is iets subtieler dan de raad in de thans besliste casus. Ongeacht de wijze van verkrijging van een brief van een andere advocaat aan diens cliënt behoort de advocaat die van die brief gebruik wil maken, te onderzoeken of er toestemming voor het in rechte produceren wordt verleend, aldus de raad. Het hof in de eerder aangehaalde beslissing beveelt een dergelijke gedragslijn ook aan, maar laat daarop volgen dat, indien zoals ook in de rede ligt, toestemming wordt geweigerd, de deken wordt geraadpleegd, kennelijk om bij te dragen aan een juiste afweging tussen enerzijds het belang van de eigen cliënt en anderzijds dat van de vertrouwelijkheid van het verkeer tussen advocaat en cliënt in het algemeen. Denkbaar is dus dat, ook zonder toestemming, het belang van de eigen cliënt prevaleert. De hier eveneens gepubliceerde uitspraak van het Hof van Discipline (3 november 2006) bevestigt de gedachte dat het hier gaat om een hoofdregel waarop uitzonderingen niet waarschijnlijk, maar wel voorstelbaar zijn.
GJK.