Hof van Discipline 10 september 2007, nummer 4901
(mrs. Van Griensven, De Groot-van Dijken, Poelmann,
De Jong Schouwenburg en Van der Hel) Veronachtzaming van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het betreffende wrakingsverzoek niet meer kan worden gesproken en verzoeker in zijn hoger beroep ontvankelijk is, hoewel de wetgever hogere voorziening tegen een dergelijke beslissing heeft uitgesloten.
– Advocatenwet art. 47 lid 2;
– Wetboek van Strafvordering art. 515 lid 5
Feiten
Op 19 februari 2007 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement A een ambtshalve klacht ex art. 60b, subsidiair 60c van de Advocatenwet ingediend tegen mr. X. De Raad van Discipline – hierna de raad – heeft mr. X voor het onderzoek naar de klacht doen oproepen voor de zitting van 19 maart 2007 onder opgave van de samenstelling van de raad. Mr. X is niet verschenen ter zitting van 19 maart 2007.
De raad heeft bij beslissing van 2 april 2007 mr. X voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk ingaande 2 april 2007. Laatstgenoemde beslissing is op 3 april 2007 aan mr. X betekend. Mr. X heeft bij faxbericht van 3 april 2007 de wraking verzocht van de voorzitter en leden van de raad. Aan mr. X is bij brief van 17 april 2007 bericht dat in de ter beoordeling van dat wrakingsverzoek benoemde wrakingskamer – onder anderen – de in deze procedure als gewraakten aangeduide personen zitting zouden nemen en dat de behandeling van het wrakingsverzoek op 14 mei 2007 zou plaatsvinden. Mr. X heeft deze oproepingsbrief op 19 april 2007 voor ontvangst getekend. Mr. X heeft bij faxbericht van 10 mei 2007 het standpunt kenbaar gemaakt dat de in deze procedure als gewraakten aangeduide personen zich dienden te verschonen ten aanzien van de behandeling van het wrakingsverzoek van 3 april 2007.
De griffier van die wrakingskamer heeft mr. X bij brief van 10 mei 2007 bericht dat de voor de behandeling van het wrakingsverzoek vastgestelde zitting van 14 mei 2007 gewoon doorgang zou vinden.
Bij faxbericht van 11 mei 2007 heeft mr. X een wrakingsverzoek ingediend tegen de in deze procedure als gewraakten aangeduide personen. Door de raad is voor de behandeling van laatstgenoemd wrakingsverzoek een geheel anders samengestelde wrakingkamer aangewezen. Laatstgenoemde wrakingkamer heeft het tweede wrakingsverzoek van 11 mei 2007 op 14 mei 2007 behandeld. Mr. X is ter zitting van 14 mei 2007 niet verschenen. Bij beslissing van 25 mei 2007 is het verzoek tot wraking van de in deze procedure als gewraakten aangeduide personen afgewezen onder bepaling dat een nieuw wrakingsverzoek van de voorzitter van de raad mr. V – wegens misbruik door mr. X van het recht om wraking te verzoeken – niet meer in behandeling zal worden genomen en dat de behandeling van het wrakingsverzoek van 3 april 2007 van de voorzitter en leden van de raad op 11 juni 2007 zal plaatsvinden.
Ontvankelijkheid
Als eerste dient te worden beslist of mr. X, ondanks de omstandigheid dat de wetgever in het op het advocatentuchtrecht van toepassing verklaarde art. 515, lid 5, Wetboek van Strafvordering, hogere voorziening tegen een dergelijke beslissing heeft uitgesloten, kan worden ontvangen in het door hem ingestelde beroep tegen de beslissing van de raad van 25 mei 2007. Het hof acht mr. X ontvankelijk in zijn beroep. Mr. X voert immers onbetwist aan dat hij op grond van de wettelijke regeling ervan mocht uitgaan dat zijn wrakingsverzoek van 11 mei 2007 zou worden afgedaan alvorens zijn eerdere wrakingsverzoek van 3 april 2007 kon worden behandeld, dat hij mitsdien een oproep had te verwachten voor de behandeling van het wrakingsverzoek van 11 mei 2007 en dat de oproep voor de behandeling van het eerdere wrakingsverzoek – 14 mei 2007 – mitsdien was achterhaald. Nu mr. X niet is opgeroepen om op het wrakingsverzoek van 11 mei 2007 te worden gehoord, hem dus de samenstelling van de raad die dat verzoek zou behandelen niet bekend was en hij ook niet is verschenen op de terechtzitting van 14 mei 2007 waar dat verzoek is behandeld, is naar het oordeel van het hof een zo fundamenteel rechtsbeginsel veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het betreffende wrakingsverzoek niet meer kan worden gesproken. Mr. X zal daarom worden ontvangen in zijn beroep tegen de betreffende beslissing.
Beoordeling in hoger beroep van het wrakingsverzoek
Bij faxbericht van 11 mei 2007 heeft mr. X een wrakingsverzoek ingediend tegen de in deze procedure als gewraakten aangeduide personen. Mr. X heeft aan zijn voornoemd wrakingsverzoek – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat door de houding van de voorzitter mr. V om te weigeren zich te verschonen en om het lid van de raad mr. L niet in de gelegenheid te stellen zich te verschonen, een zwaarwegende aanwijzing bestaat voor het oordeel dat gewraakten tegen mr. X een vooringenomenheid koesteren althans dat de dienaangaande bij mr. X bestaande vrees gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad heeft te dien aanzien overwogen: De wrakingskamer overweegt dat niet valt in te zien dat de voorzitter mr. V als – in de formulering van mr. X – coördinerend vicevoorzitter van de Rechtbank A in een relatie staat tot de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement A dan wel tot de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht aldaar, die mr. V had moeten brengen tot het besluit om zich in dezen te verschonen en, nu hij dat niet heeft gedaan, om vooringenomenheid aan zijn kant aan te nemen. Ten aanzien van het lid van de raad mr. L geldt hetzelfde, waarbij nog moet worden overwogen dat aan deze in het wrakingsverzoek niet het verwijt wordt gemaakt dat hij geweigerd heeft zich te verschonen. Het verzoek tot wraking wordt, bij gebreke van andere gronden daarvoor, dus afgewezen. De nevenverzoeken komen dus niet meer voor behandeling in aanmerking. en De wrakingskamer acht hier misbruik van recht aanwezig, nu mr. X met zijn herhaalde wrakingen niet anders kan hebben beoogd dan ook om het goed functioneren van verschillende voorzitters van de Raad van Discipline te frustreren. Op grond van het voor de Raad van Discipline geldende Reglement Wrakingskamer zal daarom worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek tegen mr. V niet in behandeling zal worden genomen.
Mr. X heeft in zijn beroepschrift kenbaar gemaakt zich niet te kunnen verenigen met de weergave van de feiten in de laatstgenoemde beslissing van de wrakingskamer en heeft voorts tegen die beslissing één grief aangevoerd waarin hij stelt dat de raad ten onrechte heeft overwogen als hiervoor geciteerd. In het licht van de – overigens ongemotiveerde – betwisting van de juistheid van de weergave van de feiten door de wrakingskamer van de raad heeft het hof hiervoor de feiten opnieuw vastgesteld. Het hof leest in de toelichting van mr. X op de door hem aangevoerde grief niet meer of anders dan dat hij zijn oorspronkelijk voor de wraking aangevoerde gronden handhaaft en dat hij daarnaast wijst op algemene beginselen, die bij de beoordeling van een wrakingsverzoek in acht genomen dienen te worden. In het bijzonder voert mr. X daarbij aan dat het oordeel van de wrakingskamer, dat misbruik van recht aanwezig is nu mr. X met zijn herhaalde wrakingen niet anders kan hebben beoogd dan ook om het goed functioneren van verschillende voorzitters van de raad te frustreren, niet op feiten berust en dat het middel van wraking hem ten dienste staat om zijn recht op een onpartijdige rechter af te dwingen.
Het hof maakt het oordeel van de wrakingskamer ten aanzien van de door mr. X verzochte wraking van gewraakten tot het zijne en oordeelt dat niet valt in te zien dat mr. V als – in de formulering van mr. X – coördinerend vicevoorzitter van de Rechtbank A in een relatie staat tot de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement A dan wel tot de adjunct-secretaris van de raad van toezicht aldaar, die mr. V. had moeten brengen tot het besluit om zich in dezen te verschonen en, nu hij dat niet heeft gedaan, om vooringenomenheid aan zijn kant aan te nemen. Ten aanzien van het lid van de raad mr. L geldt hetzelfde, waarbij nog moet worden overwogen dat aan deze in het wrakingsverzoek niet het verwijt wordt gemaakt dat hij geweigerd heeft zich te verschonen. Het beroep van mr. X op ‘werkkring partner, zakelijke relaties en nevenfuncties’ is op geen enkele wijze onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Het hof is voorts van oordeel dat evenmin valt in te zien dat gewraakten aldus bij mr. X de gerechtvaardigde schijn van partijdigheid hebben gewekt. De aangevoerde grief kan op die punten mitsdien niet tot vernietiging van de aangevallen beslissing leiden zodat die op dat punt zal worden bekrachtigd. Ten aanzien van de beslissing van de wrakingskamer, dat misbruik van recht aanwezig is nu mr. X met zijn herhaalde wrakingen niet anders kan hebben beoogd dan om het goed functioneren van verschillende voorzitters van de Raad van Discipline te frustreren en dat om die reden een volgend wrakingsverzoek tegen mr. V niet in behandeling zal worden genomen, oordeelt het hof dat de aangevallen overweging – wat daarvan ook zij – de op dat punt gegeven beslissing niet kan dragen. Niet is immers gebleken dat mr. V herhaaldelijk door mr. X is gewraakt. De door de wrakingskamer kennelijk voorgestane maatregel, dat mr. X het recht zou worden ontnomen om in zijn algemeenheid een wrakingsverzoek van een voorzitter van de Raad van Discipline te doen, is rechtens niet toelaatbaar en wordt door de gegeven beslissing ook niet bewerkstelligd. De aangevallen beslissing zal ten aanzien van dat onderdeel daarom worden vernietigd.
Beslissing
Het hof vernietigt de beslissing van de wrakingskamer van 25 mei 2007 voor zover daarin is bepaald dat een nieuw wrakingsverzoek tegen mr. V niet meer in behandeling zal worden genomen en bekrachtigt die beslissing voor het overige.