Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch 22 oktober 2007
(mrs. Knaapen, Theunissen, Geeraedts, Kneepkens en Peeters)
Een advocaat die tot arbiter is benoemd, is in die hoedanigheid tuchtrechtelijk toetsbaar. Wanneer de deken benoemd heeft, is het vertrouwen in de advocatuur mede in het spel. In gebreke blijven met het verschaffen van inlichtingen aan de deken.
– Art. 46 Advocatenwet (2.2 Bezwaren van de deken)
– Gedragsregel 37
Dekenbezwaar
De zaak wordt ingeleid met een bezwaar van de deken tegen mr. X inhoudende: 1 mr. X heeft door zijn gedragingen in het kader van zijn aanwijzing door de (toenmalige) deken als arbiter op grond van de FENEX-voorwaarden in juli 2002 zowel het in hem persoonlijk als het in zijn beroepsgroep gestelde vertrouwen geschonden door geen enkele activiteit ter zake te ondernemen;
en
2 door te weigeren de deken aanstonds van de gevraagde inlichtingen te voorzien, heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar in strijd met Gedragsregel 37 gehandeld. Daartoe voert de deken het navolgende aan.
In juli 2002 heeft de toenmalige deken mr. X benoemd op de wijze die is voorzien in de FENEX-condities, zulks tezamen met twee andere arbiters. In 2005 is de opvolger van de benoemende deken vanwege FENEX benaderd met de klacht dat men geen respons kreeg over de voortgang van de betreffende arbitrage. Zowel door deze opvolgende deken als door diens opvolger zijn talloze pogingen ondernomen om mr. X tot actie te bewegen. Het duurde aanvankelijk ruim twee maanden voordat de eerst opvolgende deken op een eenvoudige vraag om te berichten over de voortgang mocht vernemen dat de medearbiters zouden worden gevraagd om hun verhindering op te geven. Dit is wederom na herhaald aandringen eerst feitelijk geschied in september 2006, ruim vijf maanden na de toezegging daartoe. Een zitting bleek toen echter nog steeds niet gepland te zijn.
In december 2006 had een gesprek plaats tussen de deken en mr. X waarin onder meer de FENEX-kwestie aan de orde kwam. Mr. X heeft toen spijt betuigd en beterschap beloofd. Vervolgens bleef ondanks dit gesprek opnieuw iedere reactie uit. Zelfs op hernieuwde verzoeken in januari en februari 2007 volgde wederom geen enkele reactie. Op 2 maart 2007 heeft de deken mr. X schriftelijk medegedeeld voornemens te zijn een dekenbezwaar in te dienen, waarbij hij mr. X ten laatste male in de gelegenheid stelde om tot het opstarten van een arbitragezaak over te gaan. In reactie daarop plande mr. X, zo deelde hij de deken mede, een arbitragezitting op 7 mei 2007, zonder vooroverleg met de andere arbiters. Deze arbiters bleken evenwel op die datum verhinderd. Door mr. X werd vervolgens een nieuwe datum voorgesteld, te weten 22 mei 2007 en een alternatieve datum van 4 juni 2007. De medearbiters gingen akkoord met die data en spraken de voorkeur uit voor 22 mei 2007. Daarna vernamen de arbiters niets meer van mr. X. Doordat de voormalige deken op verzoek van de FENEX mr. X als arbiter aanwees, bleek daaruit dat de deken in mr. X vertrouwen stelde. Door zijn gedragingen heeft mr. X niet alleen het in hem persoonlijk gestelde vertrouwen geschonden, maar ook het in de beroepsgroep van advocaten gestelde vertrouwen. Mr. X is niet opgetreden zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Nu mr. X daarnaast weigerde om de deken aanstonds te voorzien van gevraagde inlichtingen waartoe hij krachtens Gedragsregel 37 verplicht is, is ook daar sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de zijde van mr. X.
Standpunt van mr. X
Mr. X spreekt uit ook zelf geen idee te hebben waarom hij er niet toe is gekomen de arbitrage in gang te zetten. Hij verwijst naar psychische oorzaken.
Beoordeling van de bezwaren van de deken
De raad komt tot het oordeel dat het bezwaar van de deken vaststaat nu mr. X de juistheid daarvan heeft erkend. Een advocaat is in het algemeen verplicht om door de deken gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. De ratio hiervan is dat de deken wettelijk is opgedragen om klachten te onderzoeken. Door hieraan niet of niet voldoende te voldoen, verhindert de advocaat de deken diens wettelijke taak naar behoren uit te oefenen. Vaststaat dat mr. X herhaaldelijk geweigerd heeft de deken de nodige inlichtingen te verstrekken zodat ook dit onderdeel van het bezwaar gegrond is.
Overwegingen ten aanzien van de op te leggen maatregel
Mr. X werd door de toenmalige deken op grond van de FENEX-condities tot arbiter benoemd naast twee andere leden. Het was mr. X die de taak had de nodige maatregelen te nemen voor het houden van een mondelinge behandeling. Vaststaat dat mr. X daartoe in de periode juli 2002-december 2005 niets heeft ondernomen. Ook nadat de opvolgende deken en diens opvolger (de huidige, bezwaarmakende deken) gepoogd hadden om mr. X tot de nodige activiteit ter zake aan te zetten, volhardde mr. X in zijn inactiviteit. Bij brief van 8 maart 2007 deelde mr. X de deken schriftelijk mede een arbitragezitting te hebben gepland op 7 mei 2007 zonder vooroverleg met de andere arbiters. Deze arbiters bleken evenwel op die datum verhinderd te zijn. Er werd door mr. X een nieuwe datum voorgesteld, te weten 22 mei 2007 en een alternatieve datum van 4 juni 2007. De arbiters gaven aan akkoord te zijn met die data en spraken de voorkeur uit voor de datum 22 mei 2007. Nadien werd door de arbiters van mr. X niets meer vernomen. Op het moment dat de deken de bezwaren heeft ingediend was nog steeds geen mondelinge behandeling vastgesteld. De raad acht de gedragingen van mr. X gedurende ongeveer vijf jaar even onbegrijpelijk als onaanvaardbaar. Mr. X heeft hierdoor het in hem gestelde vertrouwen beschaamd doch ook het vertrouwen in de advocatuur. Dat mr. X zonder overigens verdere verduidelijking te geven een psychische oorzaak voor zijn handelwijze vermoedt, doet daaraan niet af, aangezien een dergelijke oorzaak zijn verantwoordelijkheid tegenover derden niet vermindert. Dit is temeer niet het geval omdat nergens uit blijkt dat die oorzaak voor derden kenbaar was zodat zij zich op stappen hadden kunnen beraden. De raad acht daarom de hierna op te leggen maatregel een adequate sanctie.
Beslissing
De raad acht beide onderdelen van het bezwaar van de deken gegrond en legt mr. X de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.