Hof van Discipline 10 september 2007, nummer 4784
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Driessen- Poortvliet, De Ruuk, Minderhoud en Arpeau)
Raad van Discipline Amsterdam 15 januari 2007
(mrs. Markx, Ten Doesschate, Goppel, De Groot en Rigters)
Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om de opdrachtrelatie met een cliënt te beëindigen om met de wederpartij een (duurzame) opdrachtrelatie aan te gaan. De beëindiging van de relatie dient met grote zorgvuldigheid en tijdig te geschieden. Voor de nieuwe cliënt kan vanzelfsprekend niet tegen de oude cliënt worden opgetreden.
– Advocatenwet art. 46 (1.1 de zorg voor de cliënt);
– Gedragsregels 2.1, 5 en 7
Feiten
Klager heeft zich in augustus 2005 tot mr. X gewend in verband met door hem ondervonden problemen bij de bouw van een aangekochte woning in Frankrijk. Mr. X had al vanaf 2004 klager op de achtergrond geadviseerd. Mr. X heeft bij brief van 26 september 2005 zijn visie op de zaak aan klager uiteengezet en daarbij de punten uiteengezet ten aanzien waarvan Q Makelaars (en projectontwikkelaar) ten opzichte van klager tekort is geschoten in de op haar rustende verplichtingen. Bij brief van 25 oktober 2005 heeft mr. Y, kantoorgenoot van mr. X, Q Makelaars aangeschreven onder meer met betrekking tot voormelde tekortkomingen. Op enig moment tussen 25 oktober 2005 en 12 december 2006 hebben mr. X en Q Makelaars overleg gepleegd over een vorm van samenwerking. In de week van 5 december 2005 heeft mr. X met klager een bespreking gehad, waarbij over genoemde beoogde samenwerking met Q niet is gesproken. De meer bedoelde samenwerking werd tijdens een kopersbijeenkomst van 12 december 2005 mondeling aangekondigd. Klager was – hoewel daartoe aanvankelijk niet uitgenodigd – bij deze bijeenkomst aanwezig. Op 13 december 2005 heeft klager, zakelijk samengevat, aan mr. X laten weten dat hij tot zijn verbazing op de kopersbijeenkomst heeft moeten vaststellen dat mr. X als adviseur van Q Makelaars werd aangekondigd, dit terwijl klager mr. X vanaf het vierde kwartaal van 2004 als adviseur had ingeschakeld met betrekking tot de aankoop van een woning in Frankrijk en de beste juridische koopvorm. Klager heeft er daarbij op gewezen dat hij sedert september 2005 mr. X ook heeft verzocht om juridische bijstand met betrekking tot bouwkundige problemen en het niet-nakomen van contractuele verplichtingen van Q Makelaars. Klager heeft er voorts op gewezen dat hij in diverse besprekingen tot driemaal toe heeft gevraagd of mr. X geen enkele binding met Q Makelaars had en die vragen heeft mr. X steeds ontkennend beantwoord. Mr. X zou hebben verzekerd de zaak van klager zonder belangenverstrengeling te kunnen behandelen. Mr. X zou op de kopersavond ‘tussen neus en lippen’ aan klager hebben medegedeeld diens belangen niet langer te kunnen behartigen wegens belangenverstrengeling. Klager laat weten een klacht te overwegen alsook de beëindiging van de opdracht. De brief wordt afgesloten met de mededeling dat een klacht zal worden ingediend en de zaak zal worden opgedragen als het niet tot een aanvaardbare oplossing komt. Mr. X heeft bij brief van 15 december 2005 aan Q Makelaars het navolgende bericht:
‘Met (klager) heb ik gesproken over de ophanden zijnde samenwerking tussen uw kantoor en het mijne en de consequenties die daaraan verbonden zijn voor de behandeling van het dossier van (klager) door mijn kantoor. Daarbij zijn wij op het volgende uitgekomen dat ik als een voorstel aan u overbreng. (Klager) is hiermee akkoord. Allereerst is het van belang dat u zo spoedig mogelijk schriftelijk reageert op de brief van 25 oktober jl. Vervolgens wordt geprobeerd om tijdens een bemiddelingsgesprek tussen u, (klager) en mij, de punten van de brief van 25 oktober op te lossen waarbij ook uw antwoord wordt betrokken. Mocht dat lukken, dan sluit ik het dossier af. Indien er onverhoopt in de toekomst nog andere problemen zouden rijzen, zal (klager) deze hetzij zelf oplossen, hetzij daarvoor een andere raadsman inschakelen. Mocht het bemiddelingsgesprek niet tot een oplossing leiden, dan sluit ik het dossier eveneens af, waarbij (klager) dezelfde mogelijkheden openstaan als ik hier heb beschreven.’
Klacht
De klacht luidt dat mr. X in strijd met art. 46 Advocatenwet tijdens een door hem op verzoek van klager behandelde kwestie tegen Q Makelaars is gaan samenwerken tegen deze partij en als adviseur voor deze makelaar (tevens projectontwikkelaar) is gaan optreden.
Beoordeling van de klacht
Mr. X stelt dat hij ter gelegenheid van de bijeenkomst van 12 december 2005 met klager is overeengekomen dat hij vanaf dat moment niet langer als advocaat voor klager werkzaam zou zijn, maar als bemiddelaar tussen klager en Q Makelaars zou gaan optreden. Klager heeft deze stelling gemotiveerd bestreden in dier voege dat hij erkent dat mr. X dit toen ter sprake heeft gebracht maar dat klager mr. X heeft gevraagd eerst een schriftelijk voorstel daartoe te doen. Het had op de weg van Mr. X gelegen een zo belangrijke afspraak en volgens mr. X gezamenlijk genomen beslissing schriftelijk vast te leggen. In het onderhavige geval is dat niet gebeurd en uit het in paragraaf 3.5 weergegeven e-mailbericht van klager aan mr. X is dat ook niet af te leiden. Aldus is niet komen vast te staan dat is overeengekomen dat mr. X als bemiddelaar zou gaan optreden. De raad is voorts van oordeel dat mr. X reeds na zijn eerste contacten met Q Makelaars waarbij over een mogelijke samenwerking werd gesproken, mr. X van die mogelijke samenwerking op de hoogte had moeten stellen. Dat het initiatief tot die contacten niet van mr. X is uitgegaan is in dit verband niet van belang. Zoals ook in regel 2 lid 1 van de Gedragsregels 1992 is bepaald, dient de advocaat te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Vanaf het moment dat mr. X onderhandelingen met Q Makelaars over een mogelijke samenwerking was aangegaan was hij ten opzichte van klager niet langer onafhankelijk in vorenbedoelde zin. Het zou passend geweest zijn indien mr. X op dat moment zou hebben aangeboden zich als advocaat terug te trekken en daarbij met klager zou hebben besproken hoe de daarmee voor klager samenhangende nadelen konden worden ondervangen. Door zulks na te laten heeft mr. X niet de een behoorlijk advocaat passende zorgvuldigheid in acht genomen. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond is.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.
Het geding in hoger beroep
Beoordeling door het hof
De door mr. X aangevoerde grieven leggen de klacht in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Het hof stelt voorop dat het een advocaat in het algemeen vrijstaat zijn relatie met een cliënt te beëindigen indien hij daartoe aanleiding ziet. Wel zal hij daarbij met de nodige zorgvuldigheid te werk moeten gaan en zo veel mogelijk rekening dienen te houden met de belangen van zijn cliënt. Of hem ter zake van zijn handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Na de bespreking begin november 2005 met notaris Z moet het mr. X al duidelijk zijn geweest dat, indien hij inging op het verzoek van de notaris en met Q Makelaars over samenwerking zou gaan praten, zich een situatie van conflicterende belangen zou (kunnen) voordoen en dat hij de belangen van klager dan niet langer zou kunnen behartigen. Het zou, naar het oordeel van het hof, beter zijn geweest indien mr. X reeds toen klager zou hebben ingelicht. Dat mr. X dit niet heeft gedaan is op zichzelf echter nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel kan hem tuchtrechtelijk worden verweten dat hij ook na de eerste bespreking met de heer Q , toen de beoogde samenwerking een reële mogelijkheid bleek te zijn, geen contact met klager heeft opgenomen om met hem te bespreken wat de gevolgen daarvan zouden zijn voor zijn positie als raadsman. Ook tijdens de bespreking met klager op 6 december 2005 heeft mr. X ten onrechte hierover gezwegen. Hieraan kan, anders dan mr. X betoogd heeft, niet afdoen dat er nog geen definitieve overeenstemming tussen mr. X en Q Makelaars was bereikt en dat nadere afspraken zouden moeten worden gemaakt. Voorts treft mr. X een verwijt voor het feit dat hij heeft ingestemd met het tijdens de kopersbijeenkomst op 12 december 2005 naar buiten brengen van de voorgenomen samenwerking, terwijl klager nog op geen enkele wijze was ingelicht. Daarbij is niet van belang dat mr. X niet wist dat klager die avond aanwezig zou zijn.
Mr. X kan tuchtrechtelijk niet worden verweten dat hij stappen heeft ondernomen om met Q tot een zekere samenwerking te komen, ook al betekende dit dat hij niet langer voor klager zou kunnen blijven optreden. Voor zover de klacht hierop ziet is deze ongegrond. Maar, zoals klager ter zitting van het hof ook heeft verklaard, in de klacht ligt tevens besloten het verwijt dat mr. X klager niet tijdig heeft ingelicht en dat hij hem op 12 december 2005 voor een voldongen feit heeft geplaatst en hem, in de woorden van klager, als een baksteen heeft laten vallen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de klacht in zoverre gegrond is. Het aanbod van mr. X om verder als bemiddelaar op te treden maakt dit niet anders. Hij had ook die optie in een eerder stadium met klager dienen te bespreken. Naar het oordeel van het hof heeft mr. X tegenover klager niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem verwacht mag worden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht zoals hiervoor overwogen gegrond is. Het hof is van oordeel dat de door de raad opgelegde maatregel passend en gerechtvaardigd is, gelet op de aard en de ernst van hetgeen verweerder kan worden verweten. De beslissing van de raad kan dus in stand blijven en de daartegen gerichte grieven kunnen worden verworpen.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline.