Raad van Discipline ‘s-Gravenhage 21 januari 2008

(mrs. Baaij, Van den Dries, De Haan, Hengeveld en Meerman)

De inhoud van een brief die de ene advocaat aan de cliënt van een de andere advocaat zendt binnen de ruimte die Gedragsregel 18 lid 2 biedt, dient beperkt te blijven tot de toegestane aanzegging met rechtsgevolg en wat daarvoor direct noodzakelijk is. Uitbreiding van de inhoud van zo’n brief is het omzeilen van het verbod van Gedragsregel 18 lid 1. Het enkel doen van een schikkingsvoorstel, zonder enig vervolg, valt reeds onder het verbod van Gedragsregel 13. Een schikkingsvoorstel in een advocatenbrief, opgenomen in een brief aan een cliënt van een andere advocaat, valt buiten het bereik van Gedragsregel 18 lid 2 en binnen het bereik van Gedragsregel 13.

–  Art. 46 Advocatenwet (3.3.3 Berichten aan derden; 5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd) – Gedragsregels 13 en 18 lid 2

Feiten

Klager is advocaat. Hij heeft zijn cliënten A Beheer BV en de heer A bijgestaan in een geschil met de besloten vennootschappen V Beheer BV, Y Beheer BV en Z BV. Deze besloten vennootschappen werden bijgestaan door mr. X. Mr. X heeft de cliënten van klager bij brief van 23 november 2006 rechtstreeks aangeschreven. In de brief is onder meer opgenomen: ‘Mocht Z B.V. failliet worden verklaard dan zal ik de curator alle bewijsstukken overhandigen en erop aandringen dat hij Q [een derde partij, bew.], de heer A en u aansprakelijk houdt voor het gehele faillissements tekort, inclusief de vorderingen van cliënt. Inmiddels is al een bodemprocedure aanhangig waarin namens cliënten is gesteld dat u mede via uw bedrijf onrechtmatig jegens Z B.V., haar holding en de holding van cliënt heeft [sic, bew.] gehandeld door het bedrijf willens en wetens om zeep te helpen. Thans beschik ik over voldoende onomstotelijk bewijs dat u de onderneming bewust om zeep hielp, de goodwill heeft weggesluisd, tegoeden heeft verduisterd en concurrerende werkzaamheden verrichtte, terwijl u bestuurder en aandeelhouder van Z B.V. bent. […] Om tot een spoedige oplossing van de geschillen te komen, zie ik thans slechts twee mogelijkheden. De eerste optie is dat u de aandelen van cliënt in de holding overneemt voor H XXX, waarvan de helft ineens, het restant binnen afzienbare tijd, cliënt zal dan de bodemprocedure intrekken, haar facturen (na verrekening van haar eventuele schulden aan de B.V.’s) crediteren en zal geen rechtsmaatregelen treffen om het voortzetten van het CDE-traject te beletten. U kunt het CDE-traject dan vrijelijk via Z B.V. of een andere onderneming voortzetten. Uiteraard dient u cliënten (mede namens de vennootschappen) fi nale kwijting en decharge te verlenen. De tweede optie is dat ik CDE verzoek de relatie met (de derde) omgaand te beëindigen en dat ik zonder nadere aankondiging een kort geding tegen (de derde), de heer A en u opstart, waarin ik een verbod op straffe van een forse dwangsom alsmede een voorschot op schadevergoeding zal eisen. Omdat u reeds morgen een bespreking bij CDE heeft, verneem ik graag uiterlijk vanmiddag om 18.00 uur of u de eerste optie accepteert. CDE is inmiddels op de hoogte van deze discussie en heeft aan cliënt om een schriftelijke uiteenzetting gevraagd, zodat zij u morgen hierover aan de tand kan voelen. CDE voelt zich namelijk lichtst gezegd onheus door u bejegend en wenst slechts met Z B.V. (met wie zij een contract heeft) te handelen. […]’ De brief is tegelijkertijd per fax in kopie aan klager toegestuurd. Mr. X heeft de betreffende brief ingebracht in een tussen de wederzijdse cliënten aanhangig gemaakte kortgedingprocedure.

Klacht

Klager verwijt mr. X dat hij zich per brief rechtstreeks tot de cliënten van klager heeft gewend, terwijl hij ermee bekend was dat deze cliënten door klager werden bijgestaan. Dit gebeurde onder het mom dat er sprake was van verzending van een sommatiebrief en de brief aanzeggingen met rechtsgevolg bevatte. De betreffende brief bevatte echter meer dan een sommatie, zodat de uitzondering vermeld in art. 18 van de Gedragsregels niet van toepassing is. Bovendien heeft mr. X de betreffende brief in een procedure ingebracht, hetgeen hem, gelet op het feit dat de brief niet enkel een sommatie bevatte, niet vrijstond. Daarmee heeft hij beoogd Gedragsregel 13 te ontduiken.

 Verweer

Mr. X heeft tot zijn verweer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd: – mr. X heeft de cliënten van klager rechtstreeks mogen aanschrijven, omdat het ging om een brief die zich beperkte tot een aanzegging met rechtsgevolg. Het uiteenzetten van de feiten was nodig ter onderbouwing van de sommaties en tevens om onderbouwing te geven aan de vernietiging van bepaalde rechtshandelingen. Een dergelijke brief valt niet onder art. 13 van de Gedragsregels. Mr. X heeft de brief dan ook in mogen brengen in de kortgedingprocedure; – mr. X betwist dat er sprake is van schikkingsonderhandelingen. In de betreffende brief is een schikkingsvoorstel gedaan. Schikkingsonderhandelingen zien op een tweezijdige activiteit. Daar was in dit geval geen sprake van. Er zijn dus geen schikkingsonderhandelingen ter kennis gebracht aan de rechter. Art. 13 is niet van toepassing. De Gedragsregels moeten strikt worden geïnterpreteerd. Wat de geest van een Gedragsregel is, is niet relevant. In ieder geval dient de tuchtrechter terughoudendheid te betrachten bij het interpreteren van wat de geest van een Gedragsregel zou zijn.

Overwegingen raad

De raad onderschrijft dat een advocaat van de wederpartij deze wederpartij rechtstreeks mag aanschrijven, ook als deze een eigen advocaat heeft, als het gaat om een sommatie met rechtsgevolg. Een en ander is in overeenstemming met Gedragsregel 18. De raad is van oordeel dat de inhoud van deze brief het begrip ‘sommatie’, zoals bedoeld in Gedragsregel 18, te buiten gaat. Niet alleen acht de raad het voor de sommatie die mr. X heeft gedaan niet noodzakelijk om een dergelijk uitgebreide uiteenzetting van door hem genoemde feiten te vermelden, maar tevens passen in een dergelijke sommatie niet alinea’s zoals: ‘Mocht de onderneming failliet worden verklaard dan zal ik de curator alle bewijsstukken overhandigen en erop aandringen dat hij Q , de heer A en u aansprakelijk houdt voor het gehele faillissementstekort, inclusief de vorderingen van cliënt. Inmiddels is al een bodemprocedure aanhangig waarin namens cliënten is gesteld dat u mede via uw bedrijf onrechtmatig jegens Z B.V., haar holding en de holding van cliënt heeft gehandeld door het bedrijf willens en wetens om zeep te helpen. Thans beschik ik over voldoende onomstotelijk bewijs dat u de onderneming bewust om zeep hielp, de goodwill heeft weggesluisd, tegoeden heeft verduisterd en concurrerende werkzaamheden verrichtte, terwijl u bestuurder en aandeelhouder van Z B.V. bent.’ De hiervoor genoemde alinea’s uit de brief van 23 november 2006 betitelt de raad als intimiderend en ze gaan het karakter van een sommatiebrief zoals bedoeld in Gedragsregel 18 te buiten. Mr. X heeft door de brief van 23 november 2006 rechtstreeks aan de cliënten van klager te sturen, de tussen advocaten geldende gedragsregel dat confraternele correspondentie niet in een procedure mag worden overgelegd en dat schikkingsonderhandelingen niet openbaar mogen worden gemaakt in een procedure, omzeild. De raad merkt op dat ook het aanvangen van een schikking door een voorstel te doen, aangemerkt wordt als schikkingsonderhandelingen. Nu de door mr. X gestuurde brief niet valt onder de uitzondering als genoemd in Gedragsregel 18 lid 2, en de brief derhalve gestuurd had moeten worden aan klager, stond het mr. X niet vrij de betreffende brief over te leggen in een procedure. Mr. X heeft door dit wel te doen, waarbij hij de indruk gewekt heeft dat hij doelbewust de hiervoor genoemde tussen advocaten geldende regels heeft overschreden, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De stelling van mr. X dat het in zijn arrondissement gebruikelijk is om een sommatiebrief te zenden vergelijkbaar met de brief van 23 november 2006, is voor de raad niet komen vast te staan. Zo dit wel het geval zou zijn, acht de raad dit geen reden om alsnog te overwegen dat mr. X een dergelijke sommatiebrief aan klagers cliënten mocht zenden en in een procedure mocht inbrengen. De klacht is gegrond. Gelet op de gegrond bevonden klacht, acht de raad na te vernemen maatregel passend en geboden.

Beslissing

De raad verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X de maatregel op van enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie