Raad van Discipline Amsterdam, 12 februari 2007
(mrs. Markx, Gaasbeek-Wielinga, Goppel, Hamer en Roodveldt)
Het past een advocaat distantie in acht te nemen van zijdens zijn cliënte afkomstige mededelingen betreffende niet-vaststaande feiten in het kader van een echtscheidingsprocedure waarin emoties hoog kunnen oplopen.
– Advocatenwet art. 46 (3.1 vrijheid van handelen; 3.3.1 grievende uitlatingen)
– Gedragsregels 30 en 31
Feiten
Tussen klager en zijn voormalige echtgenote is over de uitvoering van de beschikking van de rechtbank waarbij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is vastgesteld, verschil van inzicht ontstaan. De voormalige echtgenote van klager heeft zich in 2006 naar aanleiding van onder meer die discussie tot mr. X gewend. Mr. X heeft klager bij brief van 22 februari 2006 aangeschreven. In de brief schrijft hij onder meer: ‘Feit is dat u helaas uw beider kinderen al jarenlang op een speciale manier van hun moeder afhoudt’ en ‘Het ergste staaltje van stalking was wel de rouwkaart die cliënte op de verjaardag van haar huidige partner ontving. U bent de enige in aanmerking komende persoon van wie deze kaart afkomstig kan zijn. Er zijn geen andere personen in de omgeving van cliënte die een dergelijk lafhartig kaartje aan haar zouden willen schrijven. Kennelijk heeft u derden gebruikt om de kaart toe te zenden en te schrijven’.
Overwegingen raad
Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij, moet vooropgesteld worden dat een advocaat (van de wederpartij) een ruime vrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, met dien verstande dat het de advocaat niet is toegestaan zich hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt of feiten te poneren waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen.
Mr. X heeft de hiervoor geciteerde
feiten als vaststaand gepresenteerd, terwijl niet is gebleken dat de betreffende feiten door hem als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Mr. X had de betreffende beschuldigingen in zijn brief van 22 februari 2006 dan ook minder stellig moeten presenteren. Voorts blijkt uit zijn formulering niet dat hij niet zijn standpunt, maar dat van zijn cliënte weergeeft. Naar het oordeel van de raad had mr. X meer distantie in acht moeten nemen van deze zijdens zijn cliënte afkomstige mededelingen. De raad is van oordeel dat het aldus presenteren van niet-vaststaande feiten in het kader van een echtscheidingsprocedure – waarin de emoties nu eenmaal hoog kunnen oplopen en partijen extra gevoelig zijn voor onnodig kwetsende uitlatingen – als onnodig grievend – en dus tuchtrechtelijk laakbaar – aangemerkt dient te worden. De klacht is derhalve gegrond.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.