Hof van Discipline 16 november 2007, nummer 4823
(mrs. Zwitser-Schouten, Baauw, Scheele-Mülder, Veenendaal en Meulemans)
Raad van Discipline Amsterdam 12 februari 2007
(mrs. Markx, Van den Berg, Karskens, De Regt en Trap)
Beroep op het ne bis in idem-beginsel faalt. De strekking en reikwijdte van de klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn geheel anders dan die van het tuchtrecht zoals in de Advocatenwet voorzien. Alleen op door de deken schriftelijk voorgelegde klachten wordt beslist. Uitbreiding van de klacht ter zitting is niet mogelijk. Ambtshalve toepassing van art. 48 lid 7 Advocatenwet.
– Art. 46 Advocatenwet (1 De zorg voor de cliënt; 1.2 Vereiste communicatie met cliënt; 1.4 Kwaliteit van de dienstverlening; 6 Tuchtprocesrecht), artikel 46d lid 4
– Gedragsregels 1, 4 en 11
Feiten
Klaagster heeft op 27 maart 2001 asiel gevraagd. Op 28 maart 2001 vond het eerste verhoor plaats. Op 3 mei 2001 is door de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noord-Oost Nederland (SRA) uitstel gevraagd bij het ministerie van Justitie voor het aanleveren van correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor, waarvan de termijn sloot op 17 mei 2001.
Op 4 mei 2001 heeft de SRA het voorbereidingsverslag, het intakeformulier en de verslagen van eerste en ander verhoor aan mr. X toegezonden. In deze brief heeft de SRA het adres van klaagster opgegeven. In het verslag van het nader verhoor was vermeld dat tot 17 mei 2001 eventuele correcties en aanvullingen konden worden aangeleverd. Een aanvullend verhoor heeft plaatsgevonden op 13 juni 2001.
Op 24 juni 2001 heeft de SRA het rapport van het aanvullend verhoor aan mr. X doen toekomen, waarop – te rekenen vanaf 25 juni 2001 – binnen veertien dagen diende te worden gereageerd. Ook in deze brief heeft de SRA het postadres van klaagster vermeld. Mr. X heeft voor het eerst bij brief van 1 augustus 2001 met klaagster contact gezocht via het postbusadres van het opvangcentrum waarin zij verbleef, gevolgd door een brief d.d. 4 september 2001, die onbestelbaar retour is gekomen omdat klaagster inmiddels was overgeplaatst naar een ander opvangadres. Er hebben diverse beroepsprocedures plaatsgevonden. Bij uitspraak van 4 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het namens het ministerie van Justitie ingestelde beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard en het beroep van klaagster tegen de afgewezen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ongegrond verklaard. Mr. X heeft tweemaal met klaagster gesproken, op 6 februari en 30 oktober 2002. Mr. X heeft geen stukken toegezonden of kopieën of concepten daarvan. Klaagster heeft zich vervolgens tot mr. A gewend met het verzoek haar situatie te beoordelen. Mr. A heeft een analyse gemaakt van de asielprocedure en heeft de werkzaamheden van mr. X geëvalueerd. Bij brief van 28 januari 2004 heeft mr. A namens klaagster over het functioneren van mr. X in de asielzaak een klacht ingediend bij de Commissie Rechtsbijstand Asielzoekers (CRA). Naar aanleiding van het advies van de Commissie heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) bij besluit van 14 januari 2005 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft de RvR overwogen dat de gedragingen ten aanzien waarvan de klacht tegen mr. X gegrond is geacht, ernstig laakbaar zijn en structureel van aard, terwijl er dreigende schade in het vervolg van de praktijkvoering te verwachten is. De RvR heeft mr. X bij voornoemd besluit definitief uitgesloten van het verlenen van rechtsbijstand op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht. De RvR heeft mr. X eerder bij besluit van 12 november 2004 onvoorwaardelijk voor de duur van drie maanden uitgesloten voor het verlenen van rechtsbijstand op het gebied van asiel- en vluchtelingenrecht. Daarbij heeft de RvR overwogen dat mr. X onvoldoende heeft gecommuniceerd met zijn cliënten, de verslaggeving niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en dat mr. X niet de noodzakelijke of gewenste acties heeft ondernomen. Mr. X heeft zowel tegen het besluit van de RvR d.d. 12 november 2004 als het besluit van 14 januari 2005 bezwaar aangetekend bij de Commissie Bezwaar en Beroep van de RvR. Bij ongedateerd besluit dat op 9 juni 2005 aan mr. X is verzonden heeft de RvR de conclusies in het besluit van 14 januari 2004, dat sprake is geweest van ernstig laakbare gedragingen van mr. X herbevestigd, maar de periode dat mr. X is uitgesloten van het verlenen van rechtsbijstand op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht bepaald op een halfjaar. Mr. X heeft zowel tegen het besluit van 12 november 2004 alsook tegen het op 9 juni 2005 verzonden besluit van de Commissie Bezwaar en Beroep van de RvR beroep aangetekend bij de rechtbank, sector bestuursrecht. Deze beroepen zijn bij beslissing van 7 februari 2006 op formele gronden gegrond verklaard en de bestreden besluiten zijn vernietigd zonder dat een inhoudelijk oordeel over de kwaliteit van de bijstand van mr. X is gegeven. Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld. De RvR heeft in juni 2006 een nieuwe beslissing genomen en onder aanvulling van haar motivering haar oordeel dat haar eerdere besluiten inhoudelijk juist zijn gehandhaafd en de schorsing van mr. X gehandhaafd. Mr. X heeft tegen deze beslissing op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld. Klaagster verwijt mr. X dat hij ernstig tekort is geschoten in de behartiging van haar belangen en door de misslagen zoals gespecificeerd in acht onderdelen (A t/m H) de norm vastgelegd in art. 46 Advocatenwet heeft overschreden.
Overwegingen raad
Door klaagsters advocaat zijn ter zitting de klachtonderdelen I en J toegevoegd aan de klachtonderdelen zoals die door de deken in zijn aanbiedingsbrief van 2 mei 2006 ter kennis van de raad zijn gebracht. De raad beslist echter enkel op de door de deken schriftelijk voorgelegde klachten, zodat deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk zijn. Bij de beoordeling heeft de raad de inhoud van het advies van de CRA van 7 januari 2005 in aanmerking genomen voor zover dat betreft de beoordeling van de bijstand van mr. X als asieladvocaat aan klaagster. De raad acht de klachtonderdelen A t/m D gegrond en de klachtonderdelen F t/m G ongegrond. De raad is van oordeel dat mr. X zich als gespecialiseerd asieladvocaat onvoldoende heeft ingespannen voor de
behandeling van klaagsters zaak. Hij heeft klaagster niet tijdig en niet adequaat uitgenodigd voor een bespreking over de rapporten van eerste verhoor, nader verhoor en aanvullend verhoor teneinde daarover te rapporteren aan de minister van Justitie. Hierdoor heeft hij klaagster niet in de gelegenheid gesteld (tijdig) correcties en aanvullingen op de rapporten aan te brengen teneinde – ook in de beroepsfase – het ontbreken van geloofwaardigheid van klaagsters asielrelaas en onvoldoende zwaarwegendheid daarvan te bestrijden. De onderhavige tuchtrechtelijke procedure leent zich niet voor een inhoudelijke beoordeling van het werk van mr. X. Daarom zal klachtonderdeel H ongegrond worden verklaard. Met het voorgaande is vast komen te staan dat mr. X verwijtbaar heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad overweegt bij het opleggen van een maatregel in het bijzonder dat mr. X tijdens de gehele voortgang van de zaak ernstig tekort is geschoten in de behartiging van de aan hem toevertrouwde belangen van klaagster, die zich als asielzoekster in een kwetsbare positie bevond, dat mr. X ter zitting geen blijk heeft gegeven enig inzicht te hebben in het onjuiste van zijn handelen en dat aan mr. X eerder voor soortgelijke gedragingen tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. De raad acht daarom de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden passend en geboden. De raad is van oordeel dat er termen zijn ambtshalve uit te spreken dat mr. X met betrekking tot de gegrond bevonden klacht onderdelen jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Beslissing
De raad verklaart de klachtonderdelen A, B, C en D gegrond, verklaart de klachtonderdelen F, G en H ongegrond, verklaart klachtonderdelen I en J nietontvankelijk, legt aan mr. X een maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden op en spreekt uit dat mr. X jegens klaagster met betrekking tot de klachtonderdelen A t/m D niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Overwegingen hof
Het hof gaat uit van hiervoor omschreven feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden. De grieven van mr. X richten zich tegen de gegrondverklaring van de onderdelen B, C en D en tegen de opgelegde maatregel die volgens mr. X te zwaar is nu de Raad voor Rechtsbijstand mr. X voor zes maanden heeft uitgesloten van de asielrechtsbijstand. Volgens mr. X is er sprake van een dubbele bestraffing voor hetzelfde feit. Het hof vat het standpunt van mr. X op als een beroep op het ne bis in idembeginsel. Het door mr. X gedane beroep op dit beginsel faalt. De klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand dient als een specifieke klachtprocedure te worden gezien, van toepassing op advocaten, die zijn ingeschreven bij die raad en zijn toegelaten tot de rechtsbijstandverlening in asiel- en vluchtelingenzaken. Toetsing door de Raad voor Rechtsbijstand geschiedt aan de hand van de door deze raad gehanteerde inschrijvings- respectievelijk deelnemingsvoorwaarden, niet aan tuchtrechtelijke normen zoals vervat in art. 46 van de Advocatenwet, welke normen ten doel hebben het publieke belang van een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. De strekking en reikwijdte van de klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn derhalve geheel anders dan die van het tuchtrecht zoals in de Advocatenwet voorzien. Beoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand doet niet af aan de beoordeling door het Hof van Discipline. De grieven van mr. X tegen de door de raad gegrond bevonden onderdelen B, C en D van de klacht worden verworpen. Voor een goede en zorgvuldige behandeling van een zaak van een asielzoeker is het van belang dat de in het asielrecht gespecialiseerde advocaat zo spoedig mogelijk contact opneemt met de hem in het kader van het verwijsarrangement toegewezen cliënt. Met de raad is het hof van oordeel dat mr. X door niet-tijdig en door niet op een adequate manier contact met klaagster te leggen in strijd heeft gehandeld met de zorg, die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster, wier belangen hij behartigde. Met de raad is het hof van oordeel, dat mr. X tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door voor het eerste gesprek met klaagster gebruik te maken van een tolk, die slechts 25 minuten beschikbaar was, waardoor het gesprek nadien verder in het Engels diende te worden gevoerd, welke taal klaagster gebrekkig beheerst. Voor het tweede gesprek met klaagster heeft mr. X ongeveer een halfuur uitgetrokken, hetgeen evenmin getuigt van een zorgvuldige behartiging van de belangen van klaagster nu ter bespreking met klaagster uitvoerige stukken voorlagen en een goede voorbereiding van de zaak voor klaagster van het grootste belang was. Voor wat betreft de op te leggen maatregel weegt het hof mee, dat mr. X door de Raad voor Rechtsbijstand voor een periode van zes maanden uitgesloten is geweest van de mogelijkheid om rechtsbijstand te verlenen op het gebied van het asiel- en vluchtelingenwerk. Het hof ziet hierin aanleiding om de opgelegde maatregel te verlichten. Oplegging van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar acht het hof passend en geboden. In zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd.
Beslissing
Het hof vernietigt de beslissing van de raad voor zover daarbij aan mr. X de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden is opgelegd en legt aan mr. X een voorwaardelijke schorsing op met een proeftijd van twee jaar en bekrachtigt de beslissing voor het overige.