Raad van Discipline Leeuwarden 10 mei 2007
(mrs. Giltay, Van der Meulen, Verlinden-Masson, Vogelsang en Wiersema)
Handelen in strijd met de advocateneed of -belofte. Gebruikmaken van een heimelijk opgenomen gesprek tussen een rechter en een griffier. Wraking als oneigenlijk middel.
– Advocatenwet artt. 3 lid 2, 46 (2.1 Wat een behoorlijk advocaat niet betaamt; 3.3.7 Wat nooit geoorloofd is; 4.1 Optreden tegenover de rechter)
– Gedragregels 1, 3 en 4
Feiten
Op 30 mei 2006 werd bij Rechtbank A., klaagster, een verzoekschrift ingediend door Bank B strekkende tot faillietverklaring van Y B.V., cliënte van mr. X. Volgens het bij het verzoekschrift gevoegde uittreksel uit het Handelsregister was Y gevestigd in A. De mondelinge behandeling door rechter mr. C vond plaats op 8 juni 2006 om 9.30 uur. Om 9.21 uur kwam er bij de rechtbank een fax binnen van een notariskantoor met als bijlage een notariële akte van 29 mei 2006, waarbij de statutaire vestigingsplaats van Y werd gewijzigd van A naar Z. Mr. X heeft vervolgens namens zijn cliënte betoogd dat klaagster onbevoegd was van het verzoekschrift kennis te nemen. Dit verweer werd door klaagster ter zitting direct verworpen, waarna de behandeling van het rekest heeft plaatsgevonden. Tijdens de behandeling heeft er op verzoek van Y een schorsing plaatsgevonden voor intern overleg. Na de schorsing is bepaald dat de zaak zou worden aangehouden tot 22 juni 2006 voor nader overleg tussen partijen. Y heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 8 juni 2006. Op 6 juli 2006 stond de zaak opnieuw op de faillissementsrol. De behandelend rechter mr. D heeft aan partijen medegedeeld dat hij het verzoek niet zelf wilde behandelen omdat hij rechter-commissaris was in het faillissement van aan Y gelieerde vennootschappen. Mede gelet op het ingestelde hoger beroep besloot hij de zaak aan te houden aanvankelijk tot 20 augustus 2006 en later tot 17 augustus 2006. Mr. X heeft verzocht de behandeling te doen plaatsvinden op 24 augustus. Dat verzoek is niet gehonoreerd. Op 13 juli 2006 heeft het gerechtshof arrest gewezen. Y is daarbij niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Op verzoek van Bank B is de mondelinge behandeling vervroegd en bepaald op 20 juli 2006. Mr. X heeft opgevraagd wie de beslissing tot vervroeging had genomen. De griffier heeft bericht dat mr. D dat had gedaan. Daarop heeft mr. X bij brief d.d. 17 juli 2006 een klacht ingediend bij de (waarnemend) president van klaagster tegen mrs. C en D. Bij brief d.d. 19 juli 2006 heeft mr. X bezwaar gemaakt tegen de beslissing om de mondelinge behandeling plaats te laten vinden op 20 juli. Mr. E, die de mondelinge behandeling zou leiden, zag geen aanleiding de behandeling niet door te laten gaan. Mr. X heeft vervolgens mr. E gewraakt. Tevens diende mr. X een voorwaardelijk verzoek in om surseance van betaling te verlenen aan Y. Bij beschikking d.d. 21 juli 2006 is de wraking van mr. E gegrond verklaard. Na deze beslissing is mr. F aangewezen om het faillissementsrekest verder te behandelen op 25 juli 2006. Mr. X heeft ook mr. F gewraakt. Klaagster heeft daarop, in overleg met partijen, besloten de verdere behandeling te doen plaatsvinden op 28 juli 2006. Op 27 juli 2006 heeft mr. X telefonisch bericht dat het wrakingsverzoek werd ingetrokken omdat de Rechtbank Z. bij beslissing van diezelfde datum voorlopige surseance had verleend aan Y.
De klacht bestaat – kort samengevat – uit twee onderdelen:
1 op verzoek van Y is de behandeling op 8 juni 2006 geschorst voor intern overleg. Tijdens de schorsing heeft de cliënte van mr. X heimelijke geluidsopnamen gemaakt van het gesprek tussen de betrokken rechter (mr. C) en de griffier. Geluidsopnamen houden – naar alle waarschijnlijkheid – een overtreding in van artikelen 139b e.v. WvSr. De cliënte van mr. X heeft door deze geluidsopnamen te maken, inbreuk gemaakt op het geheim van de raadkamer. Door het woordelijk verslag van de opname van het gesprek tussen de rechter en de griffier, tijdens de schorsing, ten grondslag te leggen aan een door mr. X ingediende klacht tegen mr. C en de griffier, heeft mr. X niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt;
2 mr. X heeft zich voortdurend van
oneigenlijke middelen bediend met betrekking tot de faillissementsaanvraag van Y, onder meer bestaande uit:
a voortdurend wijzigen van de statutaire zetel van Y;
b het indienen van aanhoudingsverzoeken;
en
c het indienen van een wrakingsverzoek. Ter zitting heeft de vertegenwoordigster van klaagster medegedeeld dat de klacht wordt gesteund door mrs. C en F.
Verweer van mr. X
Ad 1
Mr. X beroept zich op Gedragsregel 3 dat het belang van de cliënt bepalend is voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen. Daarom heeft hij een klacht ingediend tegen de rechters mrs. C en D bij de waarnemend president van klaagster.
De bewoordingen ten aanzien van de betrokken personen (volgens de transscriptie) en het besprokene ten aanzien van het gevoerde onbevoegdheidsverweer waren bepalend. Het meest essentiële kenmerk van een democratische rechtsstaat is de onpartijdigheid van de rechter; dat was zijn drijfveer. Er was sprake van een belangenconflict: enerzijds de betamelijkheid, anderzijds de rechterlijke onpartijdigheid. Ten onrechte wordt gesuggereerd dat mr. X chicaneus handelde nu het wrakingsverzoek jegens mr. E gegrond is verklaard. Mr. X is zich steeds terdege en in volle omvang bewust geweest van de reikwijdte van zijn handelen en heeft zich steeds afgevraagd of zijn handelwijze de toets der kritiek kon doorstaan en of zulks niet strijdig was met de toetsingsnorm van artikel 46 Advocatenwet.
Ad 2a
Mr. X ontkent dat hij de hand heeft gehad in het herhaaldelijk verplaatsen van de statutaire zetel van Y.
Ad 2b en 2c
Mr. X ontkent deze klachtonderdelen. Ten aanzien van 2c voert mr. X aan dat hij mr. F heeft gewraakt omdat hij weigerde de zaak aan te houden en hij hoger beroep had willen instellen tegen de weigering tot aanhouding.
Overwegingen raad
Ad 1
Vaststaat dat mr. X gebruik heeft gemaakt van door zijn cliënte opgenomen geluidsopnamen van een gesprek tussen de betrokken rechter mr. C en de griffier, tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling op verzoek van Y. Mr. X heeft de woordelijke weergave van de geluidsopnamen ten grondslag gelegd aan een klacht tegen mrs. C en D. De handelwijze van de cliënte van mr. X is in strijd met artikelen 139b e.v. WvSr. De raad acht het in hoge mate verwijtbaar dat mr. X er niet voor terugdeinst gebruik te maken van de – naar alle waarschijnlijkheid – in strijd met de wet verkregen geluidsopnamen en deze ten grondslag te leggen aan de klacht tegen mrs. C en D. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid en is geen doorgeefluik van zijn cliënte, zoals door klaagster terecht is aangevoerd. De advocaat heeft weliswaar een grote mate van vrijheid in de verdediging van de belangen van zijn cliënt, doch deze vrijheid is niet onbegrensd. Mr. X had moeten inzien dat het volstrekt ongepast is een heimelijk afgeluisterd gesprek, waarvan ook nog geluidsopnamen zijn gemaakt, te gebruiken in een klacht tegen een rechter. Door zijn handelwijze heeft mr. X de grens van het betamelijke overschreden. De raad overweegt dat de omstandigheden van het onderhavige geval, waarin de rechter en de griffier in het bewuste gesprek mr. X gelijk zouden geven, op geen enkele wijze het optreden van mr. X in dezen rechtvaardigen. De argumenten die mr. X heeft aangevoerd, zijn niet relevant. Er is geen sprake van een conflict van belangen, te weten de betamelijkheid tegenover de rechterlijke onpartijdigheid, zoals mr. X stelt. De onpartijdigheid is niet in het geding. Niet is aangetoond dat de rechter zich in zijn (openbare) optreden ter zitting en zijn uitspraak schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid. Indien de cliënte van mr. X het niet eens is met de beslissing van de rechter, dient zij de door de door de wet gegeven mogelijkheden te gebruiken om deze beslissing aan te vechten. De raad oordeelt het handelen van mr. X zelfs in strijd met de door hem bij zijn beëdiging afgelegde eed of belofte. De advocaat zweert of belooft eerbied voor de rechterlijke autoriteiten. Daarin past geenszins het gebruikmaken van een heimelijk opgenomen gesprek tussen een rechter en een griffier tijdens de schorsing van een mondelinge behandeling, terwijl beiden in de uitoefening van hun functie zijn. Mr. X heeft door deze handelwijze er blijk van gegeven geen, althans volstrekt onvoldoende inzicht te hebben in de verhouding tussen de rechterlijke macht en de advocatuur en de houding die beiden daarbij jegens elkaar in acht hebben te nemen.
Ad 2a
De raad is van oordeel dat mr. X niet kan worden verweten dat zijn cliënte telkenmaal van statutaire woonplaats is gewisseld. Dit wisselen door Y is mr. X niet aan te rekenen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 2b
Ten aanzien van herhaalde aanhoudingsverzoeken kan mr. X geen verwijt worden gemaakt. Niet is gebleken dat deze verzoeken als oneigenlijk middel zijn gebruikt, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ad 2c
Ten aanzien van de wraking van mr. F is de raad van oordeel dat dit als oneigenlijk middel is gebruikt. Immers, wraking geschiedt op de grond in de wet genoemd, te weten partijdigheid van de rechter. Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2006 blijkt dat mr. X sterk aandringt op een aanhouding en, als mr. F zulks weigert, wraking verzoekt van deze rechter met als doel uitstel te bewerkstelligen. In het wrakingsverzoek van dezelfde datum werd als reden opgegeven dat mr. X hoger beroep wil instellen tegen de beslissing van mr. F. Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat het wrakingsverzoek jegens mr. F niet is ingediend omdat mr. F partijdig zou zijn, maar met het enkele doel om uitstel van de behandeling van het faillissementsrekest te bewerkstelligen. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Het handelen van mr. X is in hoge mate verwijtbaar. Ten aanzien van de op te leggen maatregel neemt de raad mede in aanmerking dat mr. X nog geen tuchtrechtelijke veroordeling op zijn naam heeft staan.
Volgt
De raad beoordeelt het eerste klachtonderdeel en het tweede klachtonderdeel onder c gegrond en legt mr. X te dierzake een berisping op. De klachtonderdelen
2a en 2b zijn ongegrond.