Hof van Discipline 7 december 2007, nummer 4962

(mrs. Peeperkorn, Driessen-Poortvliet, De Ruuk, Knottnerus, De Groot)

Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 18 juni 2007

(mrs. Van Boven, Van den Dries, De Haan, Hengeveld en Meerman)

 

Handelen van een advocaat jegens zijn kantoorgenoot dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Voorbeeldfunctie van de patroon. Alleen de deken kan klagen vanwege het algemeen belang. Niet-ontvankelijkheid.

– Art. 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 2.4.1 Eigen belang van de advocaat, 6 Tuchtprocesrecht)

– Gedragsregel 1

 

Feiten

Klaagster is op 1 september 2003 als advocaat-stagiaire in dienst getreden van de maatschap A Advocaten te B (hierna: de maatschap). Als patroon van klaagster fungeerde formeel mr. Z, lid van de maatschap. Daarnaast trad mr. X, eveneens lid van de maatschap, feitelijk als patroon van klaagster op, met name op het gebied van strafrecht. Medio september 2005 is een confl ict ontstaan binnen de maatschap, hetgeen heeft geleid tot ontbinding van de maatschap met ingang van 15 mei 2006. Klaagster heeft op 28 juni 2006 haar stageverklaring ontvangen.

Mr. X erkent dat hij – meermalen – in de administratie van zijn kantoor tijd die klaagster aan werkzaamheden heeft besteed in op zijn naam staande toevoegingszaken op eigen naam heeft gesteld. De hiervoor vermelde aanpassingen heeft de secretaresse van mr. X, in opdracht van mr. X, uitgevoerd. Hierdoor is de op deze toevoegingen uitgekeerde vergoeding volledig aan de omzet van mr. X toegerekend en heeft mr. X een hoger winstaandeel ontvangen. Klaagster verwijt mr. X dat hij door het overzetten van door haar bestede tijd op zijn naam heeft gehandeld zoals een goed advocaat niet betaamt en daarmee het aanzien van de advocatuur heeft geschaad en voorts dat hij door zijn handelen klaagster persoonlijk heeft benadeeld, omdat door het overhevelen van tijd een vertekend beeld is ontstaan dan wel een te lage omzet van haar is vastgesteld. Dit heeft consequenties gehad voor haar medewerkersaanstelling en het daarbij behorende salaris.

 

Overwegingen raad

Het handelen van mr. X kwalifi ceert de raad evenals mr. X zelf als frauduleus handelen. Met zijn handelwijze heeft mr. X zich opzettelijk bevoordeeld, mede ten koste van klaagster. Het door klaagster in hem gestelde vertrouwen, als werkgever, kantoorgenoot, alsmede feitelijk patroon heeft hij daarmee in ernstige mate beschaamd. De raad oordeelt dat mr. X gehandeld heeft als een behoorlijk advocaat niet betaamt. Mr. X heeft de raad niet duidelijk kunnen maken wat de beweegredenen van zijn handelen zijn geweest. Mr. X heeft ter zitting onvoldoende blijk gegeven van inzicht in het verwerpelijke van zijn gedragingen. Gelet op de positie die mr. X ten opzichte van de stagiaires bekleedde, rekent de raad hem dit handelen zwaar aan.

 

Beslissing

De raad verklaart de klacht gegrond onder oplegging van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

 

Overwegingen hof

Het hoger beroep van mr. X is met name gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel. Volgens mr. X heeft de raad hem – ten onrechte – bij het opleggen van de maatregel ernstig aangerekend dat hij onvoldoende blijk zou hebben gegeven van inzicht in het verwerpelijke van zijn gedragingen. Klaagster voert allereerst aan dat mr. X door zijn handelwijze het aanzien van de advocatuur heeft geschaad. Ten aanzien van dit onderdeel van haar klacht kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen. Voor zover immers het algemeen belang tuchtrechtelijk ingrijpen vereist, wordt het klachtrecht door de deken uitgeoefend. Gelet hierop is in deze procedure niet van belang dat mr. X tevens rechter-plaatsvervanger en docent strafrecht in de beroepsopleiding van advocaten is. Mr. X betwist – gemotiveerd – dat de maatschap klaagster heeft aangesproken op haar achterblijvende omzet, zodat dit niet als vaststaand kan worden aangenomen. Het hof acht echter wel aannemelijk dat de handelwijze van mr. X een onjuist beeld heeft gegeven van de door klaagster behaalde omzet. Het hof verwerpt de stelling van klaagster dat de handelwijze van mr. X (nadelige) gevolgen heeft gehad voor haar aanstelling als medewerkster en het daarbij behorende salaris. Mr. X voert aan dat medio 2005 aan klaagster de toezegging is gedaan dat zij na het verkrijgen van haar stageverklaring als medewerkster bij de maatschap in dienst kon blijven en voorts dat de maatschap klaagster met ingang van 1 september 2005 een salaris heeft toegekend dat in positieve zin afweek van de binnen de maatschap voor stagiaires geldende salarissen. Klaagster heeft deze stellingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Dit brengt met zich dat het in de klachtomschrijving gestelde in zoverre niet bewezen is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de raad heeft mr. X, desgevraagd, medegedeeld niet goed te weten waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Vermoedelijk zijn, aldus mr. X, de spanningen die er waren binnen de maatschap en de extra afspraken die daarover werden gepland zonder rekening te houden met zijn agenda, hieraan debet geweest. Een geldelijk motief lag volgens mr. X niet voor de hand, omdat hij altijd een goede omzet had.Tuchtrecht

In de memorie, waarbij mr. X in hoger beroep is gekomen, voert mr. X aan dat hij met zijn handelwijze getracht heeft zijn positie binnen de toenmalige maatschap te versterken. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. X geen duidelijke verklaring van zijn handelwijze kunnen geven. De omstandigheid dat binnen de maatschap waarvan mr. X deel uitmaakte, een ernstig conflict was ontstaan, hetgeen uiteindelijk tot de ontbinding van de maatschap heeft geleid, vormt geen rechtvaardiging voor het ontoelaatbare handelen van mr. X.

Als begeleider van de stage van klaagster en als haar feitelijk patroon heeft mr. X het vertrouwen van klaagster in ernstige mate geschonden. Klaagster verkeerde als stagiaire in een van mr. X afhankelijke positie terwijl mr. X, van zijn kant, juist tot taak had om klaagster het voorbeeld te geven. Aan de eigen integriteit van mr. X dienen dan ook hoge eisen te worden gesteld. Voorts heeft mr. X door zijn handelwijze de onderlinge verhouding tussen hem en klaagster als collega-kantoorgenoten verstoord. Ten slotte heeft mr. X zich niet als een goed werkgever gedragen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft mr. X gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit brengt mee dat een tuchtrechtelijke maatregel jegens mr. X gerechtvaardigd is. Gelet op de aard van de door mr. X gepleegde gedragingen – het gaat om intern financiële-administratieve onregelmatigheden – en de ernst daarvan, acht het hof een berisping een passende maatregel. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat aan mr. X niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het hof zal die maatregel opleggen; in zoverre dient de beslissing van de raad te worden vernietigd. Voor het overige zal deze beslissing, met verbetering van de gronden worden bekrachtigd.

 

Beslissing

Het hof vernietigt de beslissing voor wat betreft het opleggen van een voorwaardelijke schorsing en een proeftijd en in zoverre opnieuw recht doende legt de maatregel van berisping op en bekrachtigt, met verbetering van de gronden, de beslissing van de raad voor het overige.

Download artikel als PDF

Advertentie