Hof van Discipline, 11 januari 2008, nummer 4715

(mrs. Van Griensven, De Groot-van Dijken, Renckens, Van Oven en Benner)

Raad van Discipline Amsterdam, 31 oktober 2006

(mrs. Van Bennekom, Breederveld, De Meyere, Trap en Westhoff)

 

Ingevolge de Bruyninckx-richtlijnen is het de advocaat slechts toegestaan van zijn cliënt gelden aan te nemen of te bewaren indien hij zich ervan heeft vergewist welke gelden het betreft en hij zich ervan heeft overtuigd dat dit in het kader van een door hem behandelde zaak een redelijk doel dient. Het accepteren van gelden op de derdengeldrekening van de advocaat, en het vanaf deze rekening doorbetalen van de ontvangen gelden, kan in dit opzicht gelijk gesteld worden met het aannemen of bewaren van gelden. Dezelfde richtlijnen bepalen dat de advocaat een onderzoek instelt naar de juistheid van de door zijn cliënt verschafte gegevens, indien de opdracht strekt tot het uitvoeren van financiële transacties, onder welk begrip ook valt het ontvangen en doorbetalen van gelden op een rekening.

– Advocatenwet art. 46 (2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt; 2.2 Bezwaren van de deken)

– Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen (Bruyninckx- richtlijnen), artt. 4 en 5 lid 2

 

Feiten

Mr. X trad op als advocaat voor de heer C. Deze laatste was eind 2002 voornemens te emigreren naar Australië en wilde zijn tegoeden in Europa te gelde maken. C had onder meer een tegoed bij de bank B te Luxemburg (verder: de bank) van H 2.500 geadministreerd onder een nummerrekening, en waardepapieren ter waarde van (per 31 maart 2002) H 22.500. Mr. X heeft C gevraagd of hier sprake was van zwart geld, waarop C heeft gezegd dat dat niet het geval was. Bij faxbrief van 28 november 2003 heeft mr. X namens C de bank verzocht de waardepapieren te verkopen en het bedrag over te boeken op zijn derdengeldrekening. Tevens verzocht hij namens C het bedrag van de nummerrekening over te boeken op zijn derdengeldrekening en de nummerrekening daarna op te heffen. Op 16 december 2003 heeft mr. X aan de bank nog een door C ondertekend exemplaar van de faxbrief van 28 november 2003 gezonden. Bij brief van 30 december 2003 heeft de bank gevraagd om een notariële volmacht van C. Mr. X heeft daarop onder toezending van de nodige gegevens bij brief van 6 februari 2004 aan notaris mr. N gevraagd een volmacht op te stellen, aan welk verzoek de notaris heeft voldaan. C heeft de hem door de notaris toegezonden volmacht op 12 februari 2004 ondertekend. De bank heeft daarna echter alsnog geweigerd de gelden op de derdengeldrekening van mr. X over te maken. In het kader van een onderzoek naar de boekhouding, in het bijzonder de derdengeldrekening, van mr. X heeft A, accountants & adviseurs, op verzoek van de deken eind 2005 een onderzoek ingesteld en een rapport opgesteld. Mr. X is op eigen verzoek op 2 juli 2007 van het tableau geschrapt.

 

Dekenbezwaar

Mr. X heeft zijn derdengeldrekening gebruikt dan wel (willen) laten gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor deze is bedoeld en heeft daarmee de schijn gewekt dat hij heeft meegewerkt aan een poging gelden aan (fiscale) verantwoording te willen onttrekken. Door aldus te handelen heeft mr. X volgens de deken de norm van art. 46 Advocatenwet overschreden en niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

 

Overwegingen raad

De raad stelt voorop dat de ratio voor de introductie en het gebruik van de derdengeldrekening hierin is gelegen dat van derden afkomstige gelden gescheiden van de kantoorrekening van de advocaat worden gehouden en geadministreerd. Uit de stukken noch uit hetgeen ter zitting is verklaard, is gebleken dat mr. X in strijd met deze ratio heeft gehandeld. Centraal in het dekenbezwaar lijkt echter te staan dat mr. X zich niettemin laakbaar heeft gedragen, door te (willen) bevorderen dat van een nummerrekening afkomstige gelden (tijdelijk) op zijn derdengeldrekening zouden worden overgemaakt. In dit verband stelt de raad voorop dat er geen aanleiding is te oordelen dat het verzoek van C iets anders behelsde dan dat de aan hem toebehorende, en in Luxemburg verblijvende, tegoeden via de derdengeldrekening van mr. X aan C zouden worden overgemaakt. Door in te gaan op dat verzoek kan op grond van de vaststaande dan wel aannemelijk geworden feiten echter niet worden gezegd dat mr. X in tuchtrechtelijk opzicht onaanvaardbaar heeft gehandeld. Daartoe is van belang dat de deken onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat mr. X onderzoek heeft gepleegd door bij zijn cliënt te informeren naar de aard van de aan C toekomende gelden en dat hetgeen C hem vervolgens meedeelde, voor hem geen aanleiding hoefde te zijn het mandaat terug te geven. De omstandigheid dat mr. X niet (ook) op andere wijze informatie heeft ingewonnen kan daar reeds hierom niet aan afdoen omdat niet valt in te zien hoe mr. X dat had moeten doen zonder in strijd te komen met de vertrouwelijkheid die hij jegens zijn cliënt in acht diende te nemen. Naar het oordeel van de raad zegt voorts het feit dat het door mr. X gehouden dossier van C een rommelige indruk maakte niet zonder meer dat medewerking aan de onderhavige voorgenomen transactie(s) als onoorbaar moet worden aangemerkt, ook niet wanneer daarbij wordt betrokken dat zich een overschrijvingsformulier voor een nummerrekening in dit dossier bleek te bevinden. De raad heeft aldus onvoldoende feiten kunnen vaststellen om tot de conclusie te komen dat mr. X in tuchtrechtelijk opzicht iets kan worden verweten. De raad overweegt voorts als volgt. Uit de door de deken ter zitting gegeven toelichting maakt de raad op dat het bezwaar van de deken uitsluitend ziet op de voorgenomen transactie, voor zover daarbij van de nummerrekening afkomstige tegoeden op de derdengeldrekening zouden worden overgemaakt. Overboekingen van een gewone bankrekening via de derdengeldrekening leveren volgens de deken blijkens de ter zitting gegeven toelichting geen bezwaar op. De raad kan de deken niet volgen in zijn bezwaar voor zover dat stoelt op de gedachte dat het enkele feit dat de cliënt van een advocaat een nummerrekening houdt voldoende aanleiding is om aan te nemen dat de advocaat zich reeds op die grond verre moet houden aan het meewerken aan het doen overboeken van het tegoed van die nummerrekening op de derdengeldrekening van de advocaat. De raad onderkent ten volle dat de deken als toezichthouder er op toe dient te zien dat advocaten de in het tuchtrecht geldende regels in acht nemen. De wijze waarop de deken in het onderhavige geval deze regels heeft opgevat, ziet er naar het oordeel van de raad echter aan voorbij dat niet zonder meer kan worden gezegd dat het een advocaat niet past zich met een nummerrekening van zijn cliënt in te laten op de wijze zoals mr. X dit heeft gedaan, althans heeft willen doen. Van bijzondere omstandigheden die dit in voorkomende gevallen anders kunnen maken is de raad niet gebleken. Uit het voorgaande volgt dat de raad geen aanleiding ziet om het originele afschrift van de nummerrekening te zien. Nu – in onderhavig geval – niet is komen vast te staan dat mr. X zijn derdengeldrekening heeft gebruikt, dan wel heeft willen gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor deze is bedoeld, noch dat hij zich ten aanzien van zijn derdengeldrekening in enig ander opzicht heeft (willen) gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard.

 

Beslissing raad

Verklaart het bezwaar ongegrond.

 

Grieven

De deken heeft tegen de beslissing van de raad de volgende grieven aangevoerd. Grief 1: ten onrechte heeft de raad overwogen dat mr. X, door in te gaan op het verzoek van C om tegoeden uit Luxemburg via zijn derdengeldrekening over te maken aan C, niet tuchtrechtelijk onaanvaardbaar heeft gehandeld. Grieven 2 en 3: ten onrechte overweegt de raad dat mr. X voldoende onderzoek heeft gepleegd door bij zijn cliënt te informeren naar de aard van de gelden, en dat hij niet verder informatie had kunnen inwinnen zonder in strijd te komen met de vertrouwelijkheid die hij jegens zijn cliënt in acht moet nemen. Grief 4: ten onrechte overweegt de raad dat het bezwaar van de deken uitsluitend ziet op de voorgenomen transactie, voor zover daarbij van de nummerrekening afkomstige tegoeden op de derdengeldrekening zouden worden overgemaakt.

 

Verweer

Mr. X mocht een algemene volmacht van C aannemen, nu C al in Australië zat. Er was niets ongebruikelijks aan de voorgenomen transactie, die noodzakelijk via de derdenrekening zou lopen. De meerwaarde van het optreden van mr. X was een zaak tussen mr. X en zijn cliënt. De deken vermeldt niet hoe mr. X nader informatie had moeten inwinnen zonder de vertrouwelijkheid jegens C te schenden. Er waren geen indicatoren als bedoeld in de Wet MOT of het uitvoeringsbesluit op art. 8 lid 2 van 21 november 2003, Stb. 2003, 488.

 

Overwegingen hof

De deken stelt zich op het standpunt dat het een advocaat niet betaamt om zijn derdengeldrekening te gebruiken om daar voor een cliënt bestemde betalingen op te laten storten die afkomstig zijn van een nummerrekening. Een derdengeldrekening dient zo beperkt mogelijk te worden gebruikt. Een redelijk denkend advocaat dient zijn medewerking te onthouden aan overboekingen van een nummerrekening. Mr. X heeft volgens de deken te weinig informatie van zijn cliënt gevraagd, hij had zijn cliënt om verifieerbare stukken omtrent de herkomst van het geld moeten vragen. Namens mr. X heeft zijn raadsman ter zitting van de raad gezegd dat de bezwaren veel te zwaar aangezet zijn en dat niet bedoeld was het geld aan controle te onttrekken. De raad heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat er geen aanleiding is te oordelen dat het verzoek van C iets anders behelsde dan dat de aan hem toebehorende, in Luxemburg verblijvende tegoeden via de derdenrekening van mr. X aan C zouden worden overgemaakt. Mr. X heeft onderzoek gepleegd door te informeren naar de herkomst van de gelden, en hetgeen C hem meedeelde hoefde voor mr. X geen aanleiding te zijn het mandaat terug te geven. Het valt niet in te zien hoe mr. X nog op andere wijze informatie had kunnen inwinnen zonder in strijd te komen met de vertrouwelijkheid die hij jegens zijn cliënt in acht diende te nemen. Het enkele feit dat een cliënt van een advocaat een nummerrekening houdt, is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de advocaat zich reeds op die grond verre moet houden aan het meewerken aan het doen overboeken van het tegoed van die nummerrekening op de derdenrekening van de advocaat, aldus de raad. De raad heeft het bezwaar mitsdien ongegrond verklaard. Het hof zal eerst de vierde grief behandelen, nu deze de reikwijdte van het bezwaar van de deken aan de orde stelt. Het bezwaar zoals hiervoor geformuleerd maakt nog niet precies duidelijk welk handelen van mr. X de deken aan de kaak wil stellen. Uit de toelichting op grief 4 maakt het hof echter op dat het standpunt van de deken is, dat in geval van een overboeking vanaf een gewone (op naam gestelde) bankrekening van een cliënt naar een andere rekening, via de derdenrekening van een advocaat, de advocaat zich dient af te vragen wat de meerwaarde van het gebruikmaken van zijn derdengeldrekening is, en dat als het een nummerrekening betreft waar vandaan gelden via de derdengeldrekening van de advocaat worden overgeboekt, een advocaat extra alert dient te zijn en nadere informatie dient in te winnen. Het gaat dus niet alleen om (een poging tot) het overboeken van gelden, via de derdenrekening van mr. X, vanaf een nummerrekening, maar ook om het overboeken van gelden, via de derdenrekening, vanaf een gewone bankrekening. Het hof gaat er daarbij van uit dat op deze laatstbedoelde wijze de tegenwaarde van de waardepapieren die C in Luxemburg hield, op de derdengeldrekening van mr. X zouden worden gestort ter doorbetaling aan C. Ook deze voorgenomen transactie is dus, naast de voorgenomen transactie van H 2.500 vanaf de nummerrekening, onderwerp van het bezwaar van de deken. De vierde grief slaagt derhalve. Het hof zal de grieven 1, 2 en 3 tezamen behandelen. Ingevolge artikel 5 lid 2 van de Bruyninckx-richtlijnen (Richtlijnen voorkoming betrokkenheid bij criminele handelingen, goedgekeurd in het College van Afgevaardigden van 30 juni 1995 en in werking getreden 15 september 1995), welke richtlijnen een deugdelijk richtsnoer voor het handelen van een advocaat vormen, is het de advocaat slechts toegestaan van zijn cliënt gelden aan te nemen of te bewaren indien hij zich ervan heeft vergewist welke gelden het betreft en zich ervan heeft overtuigd dat dit in het kader van een door hem behandelde zaak een redelijk doel dient. Het hof is van oordeel dat het accepteren van gelden op de derdengeldrekening van de advocaat, en het vanaf deze rekening doorbetalen van de ontvangen gelden, in dit opzicht gelijkgesteld kan worden met het aannemen of bewaren van gelden. Uit het dossier blijkt dat de stelling van mr. X, dat C begin 2004, toen het verzoek tot overboeking van de gelden uit Luxemburg op de derdenrekening van mr. X speelde, al in Australië verbleef zodat het optreden van mr. X krachtens de volmacht noodzakelijk was, onjuist is (waarmee overigens niet gezegd is dat als C wel in Australië was geweest, de volmacht wel noodzakelijk zou zijn geweest). Mr. X schrijft immers zelf aan de notaris op 6 februari 2004 waar C woont. Dat adres is ook genoemd in de volmacht die de notaris aan C heeft toegezonden en die door C op 12 februari 2004 is ondertekend. Daarmee is de door mr. X genoemde zin of meerwaarde van zijn optreden en de terbeschikkingstelling van zijn derdengeldrekening komen te vervallen. Mr. X heeft dus niet kunnen verklaren waarom C de gelden uit Luxemburg niet zelf rechtstreeks op zijn eigen bankrekening kon laten overmaken. Het hof concludeert mitsdien dat het beschikbaar stellen van de derdengeldrekening geen redelijk doel diende, zoals vereist in art. 5 lid 2 van de Bruyninckx-richtlijnen. Ook is niet gebleken dat de overboeking vanuit Luxemburg enige relatie had met een door mr. X voor deze cliënt behandelde zaak. Voorts is het hof van oordeel dat mr. X in dit geval niet mocht volstaan met de enkele vraag aan zijn cliënt of hier sprake was van zwart geld, en dat mr. X niet mocht afgaan op de enkele ontkenning daarvan door zijn cliënt. In artikel 4, aanhef en sub c, vierde gedachtestreepje, van de genoemde richtlijnen is immers bepaald dat de advocaat een onderzoek instelt naar de juistheid van de door zijn cliënt verschafte gegevens, indien de opdracht strekt tot het uitvoeren van financiële transacties, onder welk begrip ook valt het ontvangen en doorbetalen van gelden op een rekening. Bij dergelijke transacties is immers, aldus de toelichting in de richtlijnen op dit artikellid, sprake van een verhoogd risico dat het daarbij gaat om handelingen die strekken tot de afscherming van de identiteit van de cliënt ter zake van onwettige activiteiten. Mr. X had mitsdien geen medewerking mogen verlenen aan de overboeking op zijn derdengeldrekening van de tegenwaarde van de – in Luxemburg op naam van zijn cliënt gestelde – waardepapieren, nu deze tussenkomst van mr. X geen redelijke zin had en mr. X zijn cliënt niet om nadere gegevens, zoals verifieerbare stukken omtrent de herkomst van het geld, heeft gevraagd. Ditzelfde geldt in nog veel sterkere mate voor de op de nummerrekening staande gelden, gelet op de afscherming van de identiteit die met zo’n rekening gepaard gaat en beoogd wordt, en het feit dat van algemene bekendheid is dat op dergelijke rekeningen gelden plegen te worden gestort die voor de fiscus verborgen worden gehouden. Door zijn derdengeldrekening te (willen) gebruiken op een wijze zoals hij heeft gedaan heeft mr. X gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De beslissing van de raad zal worden vernietigd en het bezwaar wordt alsnog gegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat nu een dergelijk handelen een van de kernwaarden van de advocatuur, namelijk de integriteit, betreft, de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk gedurende twee weken passend en geboden is. De omstandigheid dat mr. X zich inmiddels op eigen verzoek van het tableau heeft laten schrappen staat daaraan niet in de weg.

 

Beslissing hof

Vernietigt de beslissing van de raad en, opnieuw rechtdoende, verklaart het bezwaar van de deken gegrond; legt aan mr. X op de maatregel van

schorsing in de uitoefening van de praktijk gedurende twee weken, met bepaling dat de schorsing zal ingaan met ingang van de dag dat mr. X weer op het tableau zou worden geplaatst.

Download artikel als PDF

Advertentie