Hof van Discipline 11 december 2006, nr. 4750
(mrs. Zwitser-Schouten, Beker, Heidinga, Balkema en Meulemans)
Raad van Discipline Arnhem 11 december 2006
(mrs. Zweers, Breuning ten Cate, Van Halder, Klemann en Verster)
De raad is buiten de klacht getreden. Mr. X heeft erflater bijgestaan in een boedelscheidingszaak. Het stond mr. X vrij op te treden voor een cliënt tegen de dochter van erflater in een heel andere zaak dan die waarin hij erflater had bijgestaan.
– Advocatenwet art. 47
– Gedragsregel 7 (2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten; 6 Tuchtprocesrecht)
Feiten
In de loop van 1998 is mr. X als advocaat de belangen gaan behartigen van mevrouw T in haar boedelscheidingszaak tegen haar ex-echtgenoot. Deze opdracht aan mr. X kwam tot stand door bemiddeling van de heer Z die een duurzame relatie met mevrouw T had en zelf, voor andere zaken, al tientallen jaren cliënt was van mr. X. Z heeft een aanmerkelijk deel van de kosten van rechtsbijstand van mevrouw T aan mr. X betaald. Op 4 maart 2005 is mevrouw T overleden. In de – kennelijk moeizame – boedelscheidingsprocedure voor de rechtbank te Y zou kort daarna vonnis worden gewezen. De enige erfgename van mevrouw T is klaagster, die enige tijd na het overlijden van haar moeder de nalatenschap benefi ciair heeft aanvaard. Op 8 maart 2005 heeft mr. Y aan Z een brief geschreven die begint met de volgende passage: ‘Tot mij heeft zich gewend mevrouw (klaagster, bew.) met het verzoek haar belangen te behartigen. Aanleiding hiervoor is het overlijden van haar moeder […]’
In de brief wordt Z vervolgens gesommeerd toe te laten dat klaagster de door Z en wijlen mevrouw T gemeenschappelijk bewoonde woning zal kunnen betreden om daaruit spullen die haar als erfgename zouden toekomen, te halen. Namens Z heeft mr. X de brief van Y op 14 maart 2005 schriftelijk beantwoord. Daarin bestreed hij de aanspraken van klaagster en kwam hij namens Z met een tegenvordering van H 58.572,92 op de nalatenschap ter zake van declaraties, die Z van mr. X had ontvangen voor diens bijstand van mevrouw T in haar boedelscheidingszaak tegen haar ex-echtgenoot. Nadat mr. Y namens klaagster aan mr. X had geschreven dat het mr. X niet vrijstond voor een cliënt (Z) op te treden tegen de nalatenschap/enig erfgename, na eerst de belangen van de erfl aatster te hebben behartigd, droeg mr. X de zaak van Z tegen de nalatenschap over aan een kantoorgenoot. Deze was toen stagiaire op het kantoor van mr. X. De kantoorgenoot is doorgegaan met het behartigen van de belangen van Z ten behoeve van de nalatenschap.
Klacht
Klaagster heeft zich erover beklaagd dat mr. X en zijn kantoorgenoot de belangen van Z zijn gaan behartigen in het geschil met de nalatenschap en daarmee Gedragsregel 7 hebben geschonden. Zij is van mening dat, wanneer een advocaat is opgetreden voor een cliënt, hij niet alleen geen zaak tegen die cliënt mag aannemen, maar ook niet een zaak tegen de erfgenamen van die cliënt voor wie hij tot het moment van haar overlijden is opgetreden. Mr. X en zijn kantoorgenoot hadden bij de belangenbehartiging van Z toegang tot en konden putten uit het dossier van erfl aatster.
Beslissing van de raad
De raad heeft de klacht van klaagster tegen mr. X en zijn kantoorgenoot gegrond bevonden. Alleen aan mr. X is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. De voor de beslissing relevante overwegingen worden hierna in de beslissing van het hof nader weergegeven.
Grieven
Tegen de beoordeling van de raad voert mr. X drie grieven aan, die kort gezegd op het volgende neerkomen: a in zijn beslissing heeft de raad de grondslag van de klacht verlaten; b mocht hierover al anders geoordeeld worden, dan is het oordeel van de raad onjuist; c indien het oordeel van de raad in hoger beroep wel standhoudt, is het opleggen van een maatregel niet op zijn plaats.
Overwegingen van het hof
In essentie komt de klacht er in zijn algemeenheid op neer dat een advocaat, die voor iemand is opgetreden tot aan diens overlijden, geen zaak tegen de nalatenschap/ de erfgenamen van die voormalige cliënt mag gaan behandelen. Bovendien ontstaat daarmee de mogelijkheid dat hij informatie uit het dossier van de erfl ater tegen de erfgename(n) gebruikt. Hierop is de raad – op één punt na – niet ingegaan. De raad heeft namelijk, voor zover van belang, het volgende overwogen: ‘Met het overlijden van T hebben zich de nodige – zakelijke – kwesties geopenbaard. Niet alleen moest nog de boedelscheiding met haar ex-echtgenoot tot een afronding komen – met die zaak was mr. X al belast – maar ook moest de v.o.f. van T en Z ontbonden worden en wilde Z de door hem voor de declaraties van (mr. X) voorgeschoten bedragen van de boedel terug ontvangen. Al met al was er met het overlijden van T een complexe en ook diffuse situatie ontstaan waarin allerlei belangen door elkaar speelden […]. De raad is van oordeel dat het (mr. X) onder die omstandigheden niet vrij stond om tegen de nalatenschap van T op te treden, of het nu was voor Z of voor iemand anders.’
en:
‘Het lag op de weg van (mr. X) om na het overlijden van T allereerst met haar erfgename(n) het vervolg van de boedelscheidingsprocedure te bespreken. Hij heeft dat kennelijk niet gedaan – wellicht omdat de tijd na het overlijden van T daarvoor nog te kort was geweest – maar heeft, zonder dat hij ten aanzien van die procedure en zijn optreden daarin afspraken had gemaakt, toen Z zich met de brief van mr. Y tot hem wendde, zich zonder meer de belangen van Z aangetrokken en is tegen klaagster gaan optreden. Dat was in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klaagster had erop moeten kunnen vertrouwen dat mr. X zich in de eerste plaats het belang van de boedelscheidingsvordering van T in de nalatenschap zou aantrekken en die procedure samen met klaagster en met mr. Y op zijn merites zou beoordelen. Eenmaal in relatie tot klaagster getreden stond het mr. X niet vrij een ander met de belangen van klaagster strijdig belang – dat van Z en mogelijk ook, direct of indirect, dat van hemzelf – te gaan behartigen.’ Met dit alles heeft de raad er dingen bij gehaald die voor een deel wel juist zouden kunnen zijn, maar waarover niet is geklaagd. Daarmee is de raad buiten de klacht getreden, op één punt na. Voor dit laatste verwijst het hof naar de volgende overweging. In de laatste zin van de hiervoor geciteerde passage gaat de raad er vanuit dat door het overlijden van mevrouw T tussen mr. X en klaagster als erfgename een relatie is ontstaan van advocaat en cliënt. Daargelaten dat op grond van art. 7:410 BW de relatie tussen mr. X en T – en haar erfgename(n) eindigde door en met het overlijden van T, heeft mr. Y al vier dagen na dat overlijden de ex-partner van haar moeder, Z, een sommatiebrief geschreven die begint met de woorden dat klaagster zich tot hem had gewend om haar belangen te behartigen en dat de aanleiding hiervoor was het overlijden van haar moeder. Kortom, een relatie van mr. Y als advocaat en klaagster als cliënte is, anders dan de raad heeft geoordeeld, niet tot stand gekomen. Het stond mr. X dan ook vrij op te treden voor een cliënt in een heel andere zaak dan die waarin hij wijlen T had bijgestaan. De vraag of hij daar verstandig aan heeft gedaan, leent zich niet voor een tuchtrechtelijke
beoordeling. Onderdeel van de klacht is nog dat mr. X en zijn kantoorgenoot bij de belangenbehartiging van Z toegang hadden tot en konden putten uit het dossier van T. Hoewel de raad hierop niet is ingegaan en klaagster daarover niet heeft geappelleerd, merkt het hof op dat uit niets is gebleken dat het dossier van T in haar boedelscheidingszaak tegen haar ex-echtgenoot relevante informatie zou kunnen opleveren bij de behandeling van de zaak van Z tegen de nalatenschap/klaagster. Op grond van het vorenstaande slagen de grieven a en b en behoeft grief c geen bespreking meer. De beslissing van de raad dient te worden vernietigd en de klacht
dient ongegrond te worden verklaard.
Beslissing
Het hof vernietigt de beslissing van de raad en opnieuw rechtdoende verklaart de klacht ongegrond.