Raad van Discipline ‘s-Gravenhage 21 mei 2007

(mrs. Van Boven, Van den Dries, De Haan, Kamminga en Meerman)

 

Het staat een advocaat in het algemeen niet vrij omtrent de reden van de beëindiging van een mediation mededeling te doen aan de rechtbank.

Advocatenwet art. 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)

 

Feiten

Mr. X staat de ex-partner van klaagster bij in een omgangskwestie aanhangig bij de rechtbank. In de omgangsprocedure zijn klaagster en haar ex-partner overeengekomen een bemiddelingstraject in te gaan.

Op 13 januari 2006 hebben klaagster en haar ex partner een bemiddelingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is in artikel 4.2 opgenomen: ‘De mediation is vertrouwelijk, tenzij de mediator en partijen daarover schriftelijk andere afspraken maken. Ieder die geheel of gedeeltelijk bij een mediation aanwezig is, verplicht zich tot geheimhouding. Deze geheimhouding geldt ten opzicht van elke derde, ook bijvoorbeeld ten opzichte van rechters of arbiters. Wanneer op grond van wettelijke verplichtingen de vertrouwelijkheid van de mediation niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, worden daarover tussen de mediator en partijen afzonderlijke afspraken gemaakt, en als bijlage bij de overeenkomst gevoegd. De mediator en de partijen spreken af elkaar niet als getuige over de mediation en het verloop ervan op te roepen. De afspraken over geheimhouding zullen in een voorkomend geval door de mediator en partijen tevens worden opgelegd aan hun vertegenwoordigers (zoals de advocaat en procureur)’. Na beëindiging van de bemiddeling heeft de bemiddelaar klaagster bij brief van 21 maart 2006 onder meer medegedeeld: ‘Ik maakt u erop attent dat de afgesproken geheimhouding en vertrouwelijkheid, zoals deze ook is vastgelegd in de mediationovereenkomst, blijft bestaan, voor zover het de inhoud van de mediationgesprekken betreft, en behoudens het navolgende […] In het laatste gesprek hebt u verder met elkaar afspraken gemaakt over

a. […]

b. […]

c. Het niet zonder elkaars schriftelijke toestemming doen van mededelingen in het openbaar of aan derden over de redenen en omstandigheden van het niet met elkaar tot overeenstemming gekomen te zijn.’

Bij brief van 1 mei 2006 heeft mr. X de rechtbank vooruitlopende op de mondelinge behandeling onder meer geschreven: ‘De man roept de bemiddeling en vrijheid in van uw rechtbank, nu mediation niet tot overeenstemming heeft geleid door de handelwijze van de vrouw.’

 

Klacht

Klaagster verwijt mr. X dat hij in strijd met de door zijn cliënt ondertekende bemiddelingsovereenkomst en de gemaakte afspraken zoals verwoord in de brief van de bemiddelaar van 21 maart 2006 de rechtbank geïnformeerd heeft omtrent de reden van het mislukken/ beëindigen van de mediation.

 

Overwegingen van de raad

Mr. X heeft ter zitting verklaard er ook toenmaals mee bekend te zijn geweest dat partijen bij een mediation een geheimhoudingsverplichting zijn aangegaan zoals in casu is vastgelegd in de geciteerde bemiddelingsovereenkomst en in de brief van de bemiddelaar van 21 maart 2006. Het doel van een dergelijke geheimhoudingsplicht is om het instituut van mediation goed te laten functioneren. Op de voor zijn cliënt geldende geheimhoudingsplicht had het op de weg van mr. X gelegen om zijn cliënt erop te wijzen dat, nu het hem niet vrij stond omtrent de reden van beëindiging van de bemiddeling mededeling te doen aan de rechtbank, zoals ook verwoord in de brief van 21 maart 2006 van de bemiddelaar, het ook mr. X niet vrij stond om een dergelijke mededeling te doen. Door lks toch te doen op de wijze zoals in de brief aan de rechtbank van 1 mei 2006 gedaan, heeft mr. X afbreuk gedaan aan het instituut van mediation en aldus gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

 

Volgt

De raad verklaart de klacht gegrond onder oplegging aan mr. X van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie