Hof van Discipline 28 januari 2008
(mrs. Van Griensven, De Groot-van Dijken, Thunnissen, De Kok en De Groot)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage 18 juli 2007
(mrs. Geerdes, Van Stigt, Van Utenhove, De Weerdt en Van der Wilk)
Procedure ex art. 60b e.v. Advocatenwet. Schorsing van de advocaat hoewel deze zich al heeft laten schrappen. Er staat geen beroep open tegen de kostenbeslissing van de Raad van Discipline ex art. 60b lid 4 Advocatenwet. – Artt. 60b, 60d lid 4 Advocatenwet
Feiten
Bij brief van 25 juni 2007 heeft de deken, waaronder mr. X ressorteert, een verzoek ex art. 60b Advocatenwet ingediend bij de Raad van Discipline. De deken verzoekt mr. X voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk en te bepalen dat de kosten, gemoeid met het onderzoek ex art. 60 lid 4 Advocatenwet, voor rekening van mr. X komen. De grondslag van het verzoek is dat mr. X er blijk van geeft zijn praktijk niet als een behoorlijk advocaat uit te oefenen; in zijn praktijkuitoefening is mr. X in ieder geval bedrijfsmatig ernstig tekortgeschoten, hetgeen uiteindelijk tot diverse faillissementen heeft geleid (met name binnen het organisatorisch verband waarin mr. X ook de advocatuur uitoefent).
Overwegingen raad
Op grond van de aangevoerde feiten komt de raad tot het oordeel dat de maatregel van schorsing gerechtvaardigd is en deze wordt met onmiddellijke ingang aan mr. X opgelegd. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting van de raad op 9 juli 2007 deelt de deken mee dat mr. X zich op 6 juli 2007 heeft laten schrappen. De raad is van oordeel dat de door mr. X zelf bewerkstelligde schrapping niet in de weg staat aan het opleggen van de door de deken verzochte voorlopige maatregel, nu het onderhavige verzoek is gedaan voordat mr. X zich heeft laten schrappen en niet uitgesloten moet worden geacht dat mr. X een nieuw verzoek tot inschrijving doet c.q. opnieuw ingeschreven wordt. De deken heeft voorts aangevoerd dat naar zijn mening op dit moment geen voorzieningen nodig zijn, nu het faillissement over het merendeel van de aan de praktijk van mr. X gerelateerde vennootschappen is uitgesproken en de continuïteit in de behandeling van de dossiers van cliënten en de zorg voor de overdracht en verdere behandeling van die dossiers thans bij de curator ligt. De raad is van oordeel dat nu nog niet definitief kan worden vastgesteld of het treffen van nadere voorzieningen noodzakelijk is en zal de zaak daarom voor onbepaalde tijd aanhouden.
Overweging raad
De raad: – wijst het verzoek van de deken toe en schorst mr. X ex art. 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk; – verstaat dat de kosten van het onderzoek ten laste van mr. X komen; – houdt voor het overige de zaak aan en verzoekt de deken uiterlijk 1 september 2007 aan de raad verslag te doen omtrent de stand van zaken met betrekking tot de zorg voor de continuïteit in de behandeling van de dossiers voor de cliënten en de zorg voor de overdracht en verdere behandeling van de dossiers van mr. X c.q. het kantoor van mr. X.
Hoger beroep
Mr. X komt in beroep; het beroep strekt uitsluitend tot vernietiging van de beslissing van de raad voor zover de raad heeft verstaan dat de kosten van het onderzoek ten laste van mr. X komen.
Overwegingen hof
Het hof is van oordeel dat in de Advocatenwet geen hoger beroep tegen de beslissing van de raad is opengesteld. In paragraaf 4a: ‘De procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening’ zijn op verschillende plaatsen bepalingen uit de elders in de Advocatenwet geregelde tuchtrechtprocedure van overeenkomstige toepassing verklaard, maar niet de appèlbepalingen. In de genoemde paragraaf is op diverse plaatsen de mogelijkheid van beroep dan wel verzet opengesteld tegen een aantal met name in deze paragraaf genoemde beslissingen, maar (anders dan in de hier niet van toepassing zijnde situatie van art. 60d lid 6 Advocatenwet) niet tegen de beslissing van de raad ex art. 60d lid 4 Advocatenwet, dat mr. X de kosten van het onderzoek draagt. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat tegen deze beslissing geen hoger beroep openstaat. Dat geldt zowel voor de beslissing dat mr. X de kosten van het onderzoek moet dragen als voor de beslissing van de raad omtrent de hoogte van de kosten van het onderzoek. Het voorgaande brengt mee dat de door mr. X aangevoerde argumenten geen verdere behandeling behoeven en dat mr. X in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Beslissing hof
Verklaart mr. X niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep