Raad van Discipline Den Haag, 2 juli 2007
(mrs. Holtrop, Borsboom, Van der Giessen, Maat en Nijhuis)
Een advocaat mag door hem geïncasseerde gelden slechts in depot houden indien dit met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt geschiedt en die gelden zonder belemmering aan de cliënt kunnen worden uitbetaald.
– Advocatenwet art. 46
– Gedragsregels 8 en 23
– Boekhoudverordening (1.5 Vereiste van schriftelijke vastlegging; 2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
Klacht
De klacht behelst de volgende verwijten: a mr. X heeft het daarheen geleid dat het aan klager toekomende bedrag naar hemzelf is overgemaakt en dat hij de aan klager toekomende gelden niet onverwijld aan hem heeft overgemaakt; b mr. X heeft geen gehoor gegeven aan de herhaalde en dringende verzoeken van klager om het hem toekomende alsnog over te maken en heeft evenmin gevolg gegeven aan de sommatie van mr. Z.
Overwegingen van de raad
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de klachtonderdelen a en b zal de raad deze gezamenlijk behandelen. In de Gedragsregels ligt besloten dat de advocaat gelden voor een cliënt in depot kan houden voor zover de cliënt daarmee instemt en voor zover die gelden zonder belemmering aan de cliënt kunnen worden uitbetaald. Voorts geldt de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en uitspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Vaststaat dat mr. X in of omstreeks januari 2003 een bedrag van omstreeks H 27.000 voor klager in depot heeft ontvangen. Het betrof het aan klager toekomende deel van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. Hoewel de klacht zich daarop niet richt, heeft mr. X onjuist gehandeld door deze gelden op zijn privé-Postbankrekening in depot te ontvangen in plaats van op de verplichte rekening derdengelden. Ook indien het zo is, zoals mr. X heeft aangevoerd, dat dit is geschied op verzoek van klager, doet dit aan de onjuistheid van het handelen van mr. X niet af. Mr. X heeft aangevoerd dat klager het door hem ontvangen bedrag wenste te beleggen door tussenkomst van een familielid van mr. X, te weten de broer van mr. X, met wie klager bij een bezoek op het kantoor van mr. X in contact was gekomen in de wachtkamer. Volgens mr. X had het aldus aanwenden van de som tot gevolg dat de directe beschikbaarheid van het bedrag zou worden prijsgegeven. Klager zou hiervan nadrukkelijk op de hoogte zijn gesteld en daarmee akkoord zijn gegaan. Door klager is uitdrukkelijk de door mr. X gestelde afspraak met diens broer betwist. Ook heeft klager betwist dat het zijn bedoeling was de hem toekomende gelden te beleggen. Tegenover deze betwisting heeft mr. X op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het bedrag van H 27.000, dan wel enig ander bedrag, op grond van een met klager gemaakte afspraak aan de broer van mr. X is betaald en dat dit is geschied op grond van de wens van klager om die gelden te beleggen in een – aldus is door mr. X aangevoerd – buitenlandse onderneming die betrokken was bij de ontwikkeling van eilanden in Griekenland. Gelet op de aangehaalde regel dat de advocaat door hem geïncasseerde gelden slechts in depot mag houden indien dit met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt geschiedt en die gelden zonder belemmering aan de cliënt kunnen worden uitbetaald, had het op de weg van mr. X gelegen om de door hem gestelde afspraken met klager, die bijzonder zijn en sterk afwijken van de hoofdregel, schriftelijk aan hem te bevestigen ter vermijding van misverstand. Niet gesteld of gebleken is dat mr. X dat heeft gedaan. Mr. X heeft evenmin enig bewijs overgelegd van een betaling door hem aan zijn broer. Op grond van één en ander moet het er voor worden gehouden dat de door mr. X gestelde afspraak over de door hem geïncasseerde gelden niet met klager gemaakt is. Vaststaat dat mr. Z bij brief van 16 september 2003 uitdrukkelijk aan mr. X heeft verzocht en hem heeft gesommeerd om een bedrag van H 27.368,90 binnen twee dagen nadien op de derdenrekening van mr. Z over te maken. Aan die sommatie heeft mr. X geen gevolg gegeven. Mr. X heeft evenmin gevolg gegeven aan de in het kader van de door klager aangespannen procedure getroffen schikking, op grond waarvan hij het desbetreffende bedrag, althans een bedrag van vergelijkbare grootte, aan klager diende te betalen. Tot op de dag van de mondelinge behandeling van de onderhavige klacht heeft mr. X het door hem te betalen bedrag niet betaald. Mr. X heeft zich, door de voor klager geïncasseerde gelden niet aan hem uit te betalen ondanks sommatie en ondanks een daartoe later uitdrukkelijk gemaakte afspraak, niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is hierom in beide onderdelen gegrond. Bij de oplegging van de maatregel overweegt de raad dat mr. X het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroeps uitoefening zeer ernstig heeft beschadigd. Aannemelijk is dat het voor klager bestemde geld op de privérekening van mr. X is gebleven en dat mr. X daar zelf over heeft beschikt. Mr. X heeft, zelfs nadat hij uitdrukkelijk terugbetaling was overeengekomen, niets aan klager betaald, blijkbaar omdat hij daartoe niet in staat is. De raad is dan ook van oordeel dat mr. X er blijk van heeft gegeven niet in de beroepsgroep van de advocatuur thuis te horen, zodat de zwaarste maatregel dient te worden opgelegd.
Volgt
– verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
– legt als maatregel op schrapping van het tableau.