Raad van Discipline ‘sHertogenbosch 12 november 2007
(mrs. Van der Ham, Theunissen, Teeuwen, Goumans, Van Boxsel)
Onder de gegeven omstandigheden is het dreigen met een faillissementsaanvrage onder het stellen van heel korte termijnen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
– Art. 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregels 1 en 17
Klacht
Klagers verwijten mr. X tegen beter weten in te dreigen met een faillissementsaanvrage, wetend dat de vordering, die niet in rechte is vastgesteld en waarover jarenlang niet is gecorrespondeerd, inhoudelijk wordt betwist, waarmede mr. X handelt in strijd met regel 1 van de Gedragsregels 1992. Klagers verwijten mr. X voorts te hebben gehandeld in strijd met Gedragsregel 17, die voorschrijft dat advocaten dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Overwegingen raad
De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van klachten over het optreden van een advocaat van een tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënten – passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij – zoals in casu klager – mag worden beknot, tenzij daarbij de belangen van klagers nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. In het licht van dit uitgangspunt zal de raad de klacht in de onderhavige zaak hierna beoordelen. De raad is van oordeel dat het dreigen met een faillissementsaanvrage in het algemeen een geoorloofd middel is om tot incasso van een vordering te geraken, indien er sprake is van een niet-betwiste vordering of van een nagenoeg vaststaande vordering. Uit de eerste sommatiebrief van 19 mei 2006 blijkt dat het in dezen zou gaan over een vordering in hoofdsom H 76.910,07 en dat de rente en kosten zouden bedragen H 233.188,30. Ofschoon zulks een niet vaak voorkomende discrepantie inhield tussen hoofdsom en rente/kosten, stond het mr. X in beginsel vrij tot betaling te sommeren met de mededeling dat hij bij niet-betaling zou overgaan tot rechtsmaatregelen. Daarop reageerde klager sub 1 bij fax van 22 mei 2006 en vroeg tijd om de zaak te bestuderen, waarbij hij stelde dat hij daarvoor zijn oude archieven moest lichten. Toen mr. X vasthield aan zijn sommatie ging klager sub 1 bij fax van 31 mei 2006 in op de inhoud van de zaak en legde een brief gedateerd 27 juni 1997 over. Het moest mr. X duidelijk zijn dat het ging om een oude zaak zodat een directe vaststelling van alle feiten en omstandigheden voor klager sub 1 niet voor de hand lag. Desondanks dreigde mr. X bij brief van 14 juni 2006 dat hij bij niet-betaling namens zijn cliënte faillissement zou aanvragen, daar een concept faillissementsrekest bijvoegend. De raad is van oordeel dat gezien de aard, de samenstelling en de ouderdom van de door mr. X gepretendeerde vordering, het lange stilzitten aan de zijde van de cliënte van mr. X en gezien de reacties van klager sub 1 het in die specifi eke situatie dreigen met een faillissementsaanvrage onder het stellen van heel korte termijnen in strijd was met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het was terecht dat mr. Y van mr. X vorderde dat deze de faillissementsdreiging zou intrekken. De kans van slagen van een faillissementsaanvrage zou in dit geval miniem zijn. Mr. X had aan dat verzoek moeten voldoen en klagers in staat moeten stellen het inhoudelijke debat aan te gaan over de betwiste vordering na bestudering van het reeds lang gearchiveerde dossier. Mr. X had moeten begrijpen dat een eventueel gevolg geven aan het dreigement van een faillissementsaanvrage voor klager sub 1 schadelijke gevolgen zou kunnen hebben zoals interne en eventuele externe onrust. Deze schadelijke gevolgen zouden in de omstandigheden van dit geval niet door een redelijk belang bij de faillissementsaanvrage kunnen worden gerechtvaardigd. Mede daardoor was het handhaven van de faillissementsdreiging in de gegeven omstandigheden onbetamelijk. Door zijn handelwijze heeft mr. X het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad zodat de klacht gegrond is.
Beslissing raad
De raad acht de klacht gegrond en legt mr. X op de maatregel van enkele waarschuwing.