Raad van Discipline ‘sHertogenbosch 12 november 2007

(mrs. Van der Ham, Theunissen, Teeuwen, Goumans en Van Boxsel)

 

Het staat een advocaat niet vrij een cliënt bij te staan in een dispuut van die cliënt met het voormalige kantoor van deze advocaat wanneer het een aangelegenheid betreft waarmee de advocaat (mogelijk) enige vertrouwdheid heeft verkregen gedurende zijn dienstverband met zijn oude werkgever. Dit is niet gebaseerd op Gedragsregel 7 maar op de algemene norm van art. 46 van de Advocatenwet.

– Art. 46 Advocatenwet (2.4 Vermijden van een belangenconflict)

 

Feiten

Mr. X en zijn kantoorgenoot mr. Z zijn werknemer geweest op het advocatenkantoor van klager en zijn intensief betrokken geweest bij de invoering van softwareprogramma’s op het kantoor van klager. De bedoeling was dat invoering zou plaatsvinden per 1 januari 2006. Mr. X is tot 1 oktober 2005 in dienst geweest bij klager. Er ontstond een conflict tussen het kantoor van klager en de leverancier van de software (hierna: S), hetgeen leidde tot een tweetal kort gedingen. Voor S trad mr. X op. Mr. X is, zo stelt klager, gehouden om kennis die hij had gekregen ter zake de invoering van het nieuwe softwareprogramma geheim te houden. Het is mogelijk dat mr. X vertrouwelijke bedrijfsgegevens van het kantoor van klager gebruikt in zijn strijd voor S tegen het kantoor van klager. Er is volgens klager sprake van een belangenconflict. Er is tussen de werknemers van het kantoor van klager ter zake de overgang naar het nieuwe softwareprogramma overleg gepleegd. Het wensenpakket werd geformuleerd aan de hand van de specifieke werkwijze die het kantoor vooral voor een specifiek praktijkonderdeel had ontwikkeld. Op 30 juni 2006 heeft klager zich genoodzaakt gezien om S mede te delen dat men terugging naar het oude softwaresysteem. Klager stelt dat de nota’s van S niet zouden worden voldaan en dat zijn kantoor S aansprakelijk hield voor de schade die was geleden. Bij brief van 1 december 2006 heeft klager mr. X uitdrukkelijk verzocht om zich uit de zaak terug te trekken en heeft klager hem medegedeeld dat zijn opdracht als klachtwaardig werd beschouwd. Het is het kantoor van klager gebleken dat mr. X een aantal medewerkers van het kantoor heeft benaderd, hetgeen uiteindelijk erin heeft geresulteerd dat mr. Z per 1 september 2006 in dienst is getreden bij het kantoor van mr. X.

 

Klacht

1 Klager verwijt mr. X dat deze is opgetreden als raadsman voor een crediteur van klager, terwijl het geschil tussen deze partijen zijn oorspring vindt in een periode waarin mr. X werkzaam was op het kantoor van klager. Klager stelt dat sprake is van een tegenstrijdig belang. 2 Klager verwijt mr. X voorts advocaten en overig personeel van klager te benaderen met het doel bij hem, mr. X, in dienst te treden.

 

Verweer

De klacht richt zich tegen het feit dat mr. X de belangen behartigt van zijn cliënte, S. Deze cliënte is in een zakelijk conflict verwikkeld met het kantoor van klager. Klager stelt dat mr. X vertrouwelijke informatie, die hij als werknemer van het kantoor van klager zou hebben verkregen, zou gebruiken c.q. misbruiken in het belang van zijn cliënte. Het is juist dat mr. X tot 1 oktober 2005 in dienst is geweest van de advocatenmaatschap van klager. Het conflict bestaat echter tussen de softwareleverancier en een andere rechtspersoon binnen de organisatie van klager, een bv waarin de incassoadvocatuur is ondergebracht. Formeel gezien is alleen al om die reden geen sprake van belangenverstrengeling. Het gaat hier immers om verschillende juridische entiteiten. S is overigens ook nooit cliënte geweest van Incassoadvocaten B.V. en is slechts aan te merken als leverancier. Vlak voor het vertrek van mr X werd hem medegedeeld dat de bvwaarin de incassopraktijk was ondergebracht zou overstappen naar een nieuw softwarepakket, te leveren door S. Het nieuwe softwarepakket zou mede door deze bv van klager ontwikkeld worden. Bij het vertrek van mr. X was de ontwikkeling nog in volle gang. Mr. X is nimmer op enige wijze betrokken geweest bij de invoering van het softwarepakket. Per 1 januari 2006 is mr. een eigen kantoor gestart, te weten B Advocaten te C. Mr. X diende te beschikken over een softwarepakket en na ingewonnen informatie kwam mr. X tot de conclusie dat het softwarepakket van S het best aansloot op de door mr. X gewenste praktijk. Het is niet juist dat, zoals klager stelt, mr. X mr. Z en/of andere werknemers van Incassoadvocaten B.V. stelselmatig zou benaderen om bij zijn kantoor in dienst te treden. Het contact van mr. X met mr. Z berust voor een groot gedeelte op louter toeval. Mr. Z heeft nimmer contractbesprekingen bijgewoond tussen het kantoor van klager en S noch mr. X noch mr. Z beschikt over vertrouwelijke informatie waarover de cliënte van mr. X niet de beschikking zou hebben.

 

Overwegingen van de raad

Met betrekking tot onderdeel 1 blijkt uit de stukken het navolgende. Mr. X is tot 1 oktober 2005 als advocaat werkzaam geweest op het kantoor van klager. Aanvankelijk maakte het kantoor van klager voor wat betreft de software gebruik van een softwarepakket van een andere leverancier. Medio 2005 werd besloten om over te gaan naar het pakket P van S. De software zou per 1 januari 2006 operationeel zijn. Er ontstonden met S problemen en klager besloot af te zien van de diensten van S. Deze stelde dat zij nog ongeveer H 200.000 van klager te vorderen had terwijl klager stelt door het optreden van S schade te hebben geleden. S wendde zich tot mr. X en gaf hem opdracht haar belangen te behartigen tegen het voormalig kantoor van mr. X. Mr. X aanvaardde de opdracht en zond een fax aan klagers kantoor gedateerd 29 november 2006 waarbij hij een bedrag van H 236.000 vorderde. Daarop zond klager aan mr. X de fax d.d. 1 december 2006 en stelde dat het mr. X niet geoorloofd was om de belangen van de softwareleverancier tegen het vroegere kantoor van mr. X te behartigen omdat mr. X als voormalig werknemer kennis had van de ontwikkelingen bij klager met betrekking tot de samenwerking met de softwareleverancier over het invoeren van de software. De raad overweegt ter zake als volgt: Het is van algemene bekendheid dat het invoeren van en het overgaan tot een ander systeem ter zake software een geruime tijd vergt. Er zal dan binnen het betreffende kantoor zeer vaak overleg gepleegd worden over de werkwijze van het nieuwe systeem. Ter zake verwijst de raad naar hetgeen mr. X in zijn fax van 29 november 2006, gericht aan klagers kantoor, stelde: ‘In onderling overleg is vervolgens door uw medewerkers aangegeven welke functionaliteiten prioriteit hebben …’.

Dit bevestigt dat invoering van het nieuwe systeem het gehele kantoor bezighield. Het was van klager en S de bedoeling dat het nieuwe systeem per 1 januari 2006 zou worden ingevoerd. Mr. X is tot 1 oktober 2005 in loondienst geweest op het kantoor van klager. Het ligt voor de hand en het is zelfs aannemelijk dat mr. X kennisgenomen heeft van de ins en outs van het nieuwe systeem en van de zienswijze en opvattingen ter zake van zijn voormalige kantoorgenoten. Hierdoor ontstond een tegenstrijdig belang waardoor het onjuist was van mr. X om in de strijd tussen het kantoor van klager en de softwareleverancier op te treden tegen zijn voormalig kantoor. De raad acht de vraag of mr. X al of niet bepaalde voor de softwareleverancier belangrijke informatie had verkregen niet van belang: ook de schijn van een tegenstrijdig belang dient te worden vermeden.

Mr X heeft aangevoerd dat in deze Gedragsregel 7, waarop klager zich beroept, niet van toepassing is omdat het daarin gaat over het optreden tegen een voormalige cliënt. De raad baseert echter het onjuiste handelen van mr. X op art. 46 van de Advocatenwet. Het paste hem niet om in de geschetste omstandigheden tegen zijn voormalige kantoor op te treden. Hij handelde aldus niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Onderdeel 1 van de klacht is gegrond en de raad acht de hierna op te leggen maatregel een adequate sanctie. Met betrekking tot onderdeel 2 overweegt de raad dat, nu mr. X ontkent dat hij medewerkers van het kantoor van klager benaderde met het doel om bij hem in dienst te komen de grondslag van dit onderdeel van de klacht niet vast staat. De lezingen van partijen omtrent dit onderdeel van de klacht lopen uiteen, doch niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Vandaar dat dit onderdeel van de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van mr. X, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat mr. X tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond moeten worden afgewezen.

 

Beslissing

De raad acht onderdeel 1 van de klacht gegrond en legt mr. X de maatregel van enkele waarschuwing op. De raad wijst onderdeel 2 van de klacht als ongegrond af.

Download artikel als PDF

Advertentie