Hof van Discipline 8 februari 2008, nr. 4943

(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, De Groot- Van Dijken, Minderhout, Boumans en Creutzberg)

Raad van Discipline Arnhem 11 juni 2007

(mrs. Vergunst, Breuning ten Cate, Van Halder, Harenberg en Verster)

Vrijheid van handelen van een advocaat tegenover wederpartij.

– Art. 46 Advocatenwet (3.3.2 Dreigementen) – Gedragsregel 1

Feiten

Mr. X is opgetreden als advocaat van de voormalig werkgever van klager in een geschil over de uitleg van een nonconcurrentiebeding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen klager en de cliënt van mr. X per 20 december 2004. Dit geschil tussen klager en de cliënt van mr. X resulteerde uiteindelijk in een procedure voor de rechtbank. In die procedure heeft mr. X namens zijn cliënt in de inleidende dagvaarding gesteld dat klager voorafgaand aan de indiensttreding bij zijn cliënt in zakelijk opzicht in de problemen was geraakt nadat hij te maken had gehad met een strafrechtelijke vervolging. In de daarop volgende conclusie van antwoord heeft klager ontkend dat zijn eenmanszaak als gevolg van zijn strafrechtelijke vervolging in de problemen was gekomen. Teneinde deze ontkenning van klager te ontkrachten, heeft mr. X namens zijn cliënt bij conclusie van repliek een internetbericht van de Twentsche Courant Tubantia overgelegd. In die conclusie heeft hij gesteld dat uit dat bericht blijkt dat in de strafzaak tegen klager een halfjaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf was geëist alsmede een halfjaar voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur voor ontucht met kinderen, dat als gevolg van deze kwestie klager begin 2004 enkele maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten hetgeen ertoe leidde dat zijn eenmanszaak in ernstige problemen kwam en hij genoodzaakt was bij de cliënt van mr. X in dienst te treden, en dat de cliënt deze kwestie niet wenst te gebruiken om klager onnodig te kwetsen, maar om de omstandigheden te schetsen waaronder hij klager heeft gesteund door hem in dienst te nemen en hem in de gelegenheid te stellen zijn taakstraf te verrichten. Vaststaat dat klager bij vonnis van 4 mei 2004 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank is veroordeeld ter zake van vorenbedoeld zedendelict.

Klacht

De klacht houdt het volgende in: klager verwijt mr. X dat hij in een gerechtelijke procedure namens zijn cliënt een krantenbericht in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat klager in 2004 strafrechtelijk is vervolgd ter zake van een zedendelict.

Overwegingen van de raad

De klacht heeft betrekking op het optreden van mr. X als advocaat van klagers tegenpartij. Naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline staat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager voorop, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Bedoelde vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de tegenpartij van zijn cliënt. Mr. X stelt zich op het standpunt dat hij het strafrechtelijk verleden van klager in het belang van zijn cliënt aan de orde heeft moeten stellen om de houding van klager te schetsen en de omstandigheden waaronder klager bij de werkgever in dienst is getreden. Voor de beoordeling van het geschil tussen de werkgever en klager kunnen deze omstandigheden van belang zijn. Daarom heeft mr. X mogen verwijzen naar het strafrechtelijk verleden van klager. Mr. X heeft echter niet volstaan met de mededeling dat klager strafrechtelijk is veroordeeld. Hij heeft ook medegedeeld waarvoor klager is veroordeeld. Het geschil spitst zich in de onderhavige klachtzaak toe tot de vraag of het bedrijf van klager destijds in problemen is gekomen door de strafrechtelijke veroordeling van klager. Voor de beoordeling van dit geschilpunt was de aard van het delict waarvoor klager is veroordeeld niet relevant. Daarom had mr. X dit niet mogen meedelen en had hij zich terughoudender op moeten stellen. Door mee te delen waarvoor klager is veroordeeld, heeft mr. X zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten. Daarom is de klacht gegrond.

Beslissing van de raad

De klacht is gegrond. Aan mr. X wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Overwegingen van het hof

Mr. X werpt als grief tegen de beslissing van de raad op dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat het vermelden van de aard van het delict waarvoor klager was veroordeeld niet relevant was voor de beoordeling van het geschil tussen partijen en dat mr. X zich in dat opzicht terughoudender had moeten opstellen. Mr. X meent dat de in het geding gebrachte informatie wel degelijk van belang was, omdat aannemelijk diende te worden gemaakt dat klager juist door de aard van het strafrechtelijk verleden in ernstige – fi nanciële – problemen was geraakt. De klacht is gericht tegen mr. X in zijn hoedanigheid van advocaat van de tegenpartij van klager. Het hof stelt evenals de raad voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend en noodzakelijk voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van de wederpartij mag worden beperkt, tenzij daarbij de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. In dit geval gaat het om de vraag of mr. X, door in een civiele procedure een krantenartikel over de strafzaak van klager over te leggen, de grenzen van de hem toekomende vrijheid van handelen heeft overschreden. Als achterliggende reden voor de vermelding van de strafzaak van klager in de processtukken heeft mr. X aangevoerd dat hij aan de rechtbank duidelijk heeft willen maken dat zijn cliënt klager in een voor klager zeer moeilijke en belastende periode steeds heeft opgevangen. Aanvankelijk volstond daartoe het enkel noemen van de stafrechtelijke vervolging van klager, maar na betwisting door klager hebben mr. X en zijn cliënt het van belang geacht die strafzaak nader toe te lichten door aan de hand van het internetbericht uit de Twentsche Courant Tubantia ook de aard van het delict te preciseren. Het hof onderkent dat de confrontatie met zijn strafzaak in de civiele procedure klager hoogst onaangenaam en pijnlijk zal hebben getroffen. Echter, anders dan de raad, is het hof van oordeel dat mr. X tuchtrechtelijk niet ontoelaatbaar heeft gehandeld. Na klagers ontkenning bij conclusie van antwoord, kon mr. X het redelijkerwijs in belang van zijn cliënt achten bij conclusie van repliek nader in te gaan op de in de inleidende dagvaarding opgenomen vermelding van de strafrechtelijke vervolging en daarvan een bewijsstuk in het geding te brengen. Het ging daarbij om een krantenpublicatie en de daarin vermelde gegevens waren dus al eerder in de openbaarheid gebracht. Door dit krantenbericht in de tegen klager gevoerde civiele procedure over te leggen, heeft mr. X de grenzen van de hem toekomende beleidsvrijheid niet overschreden. De slotsom is derhalve dat de grief van mr. X slaagt. De beslissing van de raad zal worden vernietigd en de klacht zal alsnog ongegrond worden verklaard.

Beslissing van het hof

Vernietigt de beslissing van de raad en opnieuw rechtdoende verklaart de klacht van klager jegens mr. X ongegrond.

Download artikel als PDF

Advertentie