Raad van Discipline Amsterdam 13 maart 2007, nr. 11.775

(mrs. Brouwer, Doeleman, De Regt, Verviers en Van Voorst tot Voorst)

 

Wanneer een advocaat namens een procespartij een wrakingsverzoek doet, dient hij daarvan melding te maken aan de advocaat van de wederpartij, onder toezending van een afschrift van de wrakingsstukken.

– Advocatenwet art. 46

– Gedragsregel 15 (5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

 

Feiten

Mr. X heeft sinds 2005 als advocaat een man/vader als cliënt bijgestaan in een geschil over een omgangsregeling. Klager trad op als advocaat voor de vrouw/moeder. Mr. X heeft in het voorjaar van 2005 een vordering in kort geding ten behoeve van zijn cliënt aanhangig gemaakt. In dit kort geding werd in juli 2005 de verdere behandeling aangehouden, een aangepaste omgangsregeling gelast en het verzoek gedaan aan de Raad van de Kinderbescherming om te rapporteren.

Op 22 maart 2006 kwam het raadsrapport uit. Klager stelt naar aanleiding van een door hem gedaan verzoek tot het houden van een voortgezette behandeling te hebben bemerkt dat door mr. X reeds op 6 maart 2006 schriftelijk aan de rechtbank was gevraagd om een voortgezette mondelinge behandeling in het kort geding.

Klager heeft gesteld ten tijde van de mondelinge behandeling op 28 april 2006 te hebben bemerkt dat mr. X ook stukken had overgelegd met zijn brief van 6 maart 2006.

Na afloop van deze mondelinge behandeling op 28 april 2006 heeft mr. X besloten om een verzoek tot wraking van de rechter, die de zaak diezelfde dag had behandeld, in te dienen. Hij heeft klager daarover niet geïnformeerd en heeft geen afschrift van het door hem namens zijn cliënt op 28 april 2006 ingediende wrakingsverzoek aan klager gestuurd. Klager stelt pas na 3 mei 2006, zijnde de dag dat de rechter in de wraking berustte, bericht via de rechtbank te hebben ontvangen dat er een wrakingsverzoek was ingediend. Klager heeft op 18 mei 2006 een brief aan de deken te Z geschreven, waarin hij zich over deze gang van zaken heeft beklaagd.

 

Klacht

De klacht houdt in dat mr. X in strijd met art. 46 Advocatenwet en regel 15 van de Gedragsregels heeft gehandeld door: a een brief te sturen aan de rechtbank in verband met een kort geding betreffende de uitvoering van een omgangsregeling, zonder een afschrift van die brief aan klager te sturen, terwijl in die brief een aanvulling van eis/gronden was vervat; b klager niet op de hoogte te hebben gesteld van het voornemen van mr. X om een wrakingsverzoek in te dienen tegen de voorzieningenrechter noch over de feitelijke uitvoering van dit voornemen klager op de hoogte te hebben gesteld; c te hebben verzuimd om een afschrift van het verzoekschrift tot wraking en de daarbij behorende stukken te verzenden aan klager.

 

Beoordeling van de klacht

De raad stelt bij beoordeling van de klacht voorop dat in regel 15 van de Gedragsregels is bepaald dat het niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van die mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat gelegenheid heeft om op die mededelingen te reageren. Mr. X heeft erkend te hebben verzuimd een afschrift van de brief van 6 maart 2006 te verzenden aan klager. Daarmee is klachtonderdeel a gegrond. Mr. X stelt dat hij niet gehouden is om aan klager melding te maken van zijn voornemen om een wrakingsprocedure jegens de voorzieningenrechter in te stellen en tevens niet gehouden zou zijn om een afschrift van het wrakingsverzoek te verzenden aan klager, omdat het bij een verzoek tot wraking zou gaan om een procedure tussen één der partijen en de rechter, waarbij de wederpartij geen rol speelt.

Klager stelt er belang bij te hebben op de hoogte te worden gesteld van het voornemen om een wrakingsprocedure in te stellen en tevens een afschrift van het verzoek te ontvangen. Dit omdat de wraking ingrijpt in de lopende procedure en de advocaat van de wederpartij in de gelegenheid moet worden gesteld kennis te nemen van de gronden van de wraking, zodat hij bij gelegenheid kan reageren op de stellingname en gepresenteerde feiten die onderdeel kunnen uitmaken van het wrakingsverzoek. Omdat deze stukken deel uitmaken van het gehele procesdossier staan zij aan de uiteindelijk oordelende rechter ter beschikking. De raad is van oordeel dat een wrakingsverzoek ex artt. 36 Rv e.v. een incident is in de procedure zoals deze tussen de procespartijen wordt gevoerd. Voor het indienen van een verzoek tot wraking hoeft uiteraard geen toestemming aan de wederpartij te worden gevraagd. Daarvan dient echter naar het oordeel van de raad wel melding te worden gemaakt aan de advocaat van de wederpartij. Een wrakingsverzoek kan namelijk ingrijpende gevolgen hebben voor het verloop van de procedure tussen partijen omdat het de procedure kan verlengen of het – zoals hier – noodzakelijk kan maken dat een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvindt. De wederpartij moet daarvan op zijn minst op de hoogte zijn. Tevens dient een afschrift van de wrakingsstukken gestuurd te worden naar de advocaat van de wederpartij. Deze moet immers kennis kunnen nemen van de inhoud van alle stukken die in de procedure worden ingediend en uiteindelijk ter beschikking aan de oordelende rechter zijn gesteld. Dit opdat de advocaat van de wederpartij daarop bij gelegenheid kan reageren. Door dit na te laten, handelt de advocaat in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt ingevolge het bepaalde in art. 46 Advocatenwet. Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen b en c gegrond zijn. Mede omdat niet eerder een klacht tegen mr. X gegrond is bevonden, wordt geen maatregel opgelegd.

 

Beslissing

De raad verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond.

Download artikel als PDF

Advertentie