Raad van Discipline Leeuwarden, 20 november 2002
(mrs. Van Riessen, De Groot, Van Hartingsveld, Hemmes en Vogelsang)
Wanneer eindigt de verstrekte toevoeging?
– Artikel 46 (2.4.1 Eigen belang van de advocaat)
– Gedragsregel 24
Feiten
Mr. X heeft klaagster bijgestaan in een geschil over de verdeling van de gemeenschappelijke boedel tussen haar en haar ex-partner. Partijen hebben het geschil geregeld. De uitkomst ervan hebben zij neergelegd in een schriftelijk stuk, dat op 10 februari 1999 door hen beiden is ondertekend. De door mr. X terzake verrichte werkzaamheden zijn geschied op basis van een toevoeging.
In opdracht van klaagster heeft mr. X bij exploit van 11 mei 1999 haar ex-partner doen dagvaarden. Primair vorderde mr. X scheiding en deling zoals in het petitum nader omschreven en subsidiair scheiding en deling op een wijze als de rechtbank in goede justitie zou vermenen te behoren met veroordeling van gedaagde in de gedingkosten. Mr. X heeft zijn werkzaamheden in deze procedure als betalend advocaat verricht.
Inhoud van de klacht en het verweer
Klaagster klaagt erover, dat mr. X in strijd met het bepaalde in de Wet op de Rechtsbijstand en/of Gedragsregels de procedure, die volgde op de schikking van 10 februari 1999, niet op basis van de verstrekte toevoeging aanhangig heeft willen maken, doch deze procedure uitsluitend als betalend advocaat heeft willen voeren. Klaagster zag zich om praktische redenen genoodzaakt ermee in te stemmen dat mr. X verder als betalend advocaat voor haar zou optreden.
Mr. X stelt dat de werkzaamheden vallend onder de betreffende toevoeging zijn geëindigd op het moment dat partijen op 10 februari 1999 een schikking hebben getroffen en deze in het bijzijn van hun advocaten hebben ondertekend. Mr. X heeft vervolgens het dossier gesloten. De afgegeven toevoeging is per ongeluk in het dossier blijven liggen en (daardoor) niet direct na afloop van de zaak ter declaratie aan de Raad voor Rechtsbijstand aangeboden. Klaagster verzocht enkele maanden na de bereikte schikking mr. X een procedure namens haar tegen haar ex-partner aanhangig te maken. Mr. X heeft met klaagster en haar vader, die de kosten van rechtsbijstand voor zijn rekening zou nemen, afgesproken dat dit niet op toevoegingsbasis, maar betalend zou geschieden. Bij brief van 20 mei 1999 heeft mr. X deze afspraak aan klaagster bevestigd. Zij heeft deze brief voor akkoord getekend. Klaagster heeft de door mr. X in rekening gebrachte nota’s zonder bezwaar voldaan.
Overwegingen van de raad
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de toevoeging is geëindigd met de totstandkoming van de schikking op 10 februari 1999. Mr. X stelt zich blijkens zijn verweer op het standpunt dat de werkzaamheden vallend onder de betreffende toevoeging zijn geëindigd op het moment dat partijen op 10 februari een schikking hebben getroffen. Dit bracht mee, dat de toevoeging is geëindigd en verzilverd kon worden.
Dit verweer is in strijd met hetgeen mr. X in zijn brief van 20 mei 1999 aan klaagster (ter bevestiging van de met haar gemaakte afspraak) heeft geschreven, namelijk:
‘Inzake bovenvermelde kwestie heb ik met u besproken, dat nu een procedure aanhangig moet worden gemaakt tegen (uw ex-partner bew.), ik dit niet wil doen op basis van de verstrekte toevoeging, waarbij ik u tevens heb aangegeven dat u een andere advocaat kunt nemen die wel bereid is een en ander op basis van de reeds verstrekte toevoeging af te wikkelen.’
De raad leidt hieruit af dat mr. X bij het maken van de afspraak met klaagster er zelf vanuit ging dat de toevoeging nog niet was geëindigd, waarbij komt, dat ook de aard van de door mr. X als betalend advocaat gevoerde procedure – mr. X vorderde daarin geen nakoming van de tussen partijen gemaakte schikking, maar een boedelverdeling – erop wijst, dat de door mr. X verrichte werkzaamheden (nog) onder het bereik van de reeds verstrekte toevoeging vielen. Het ontgaat de raad derhalve waarom een andere advocaat wél op basis van de verstrekte toevoeging de procedure zou kunnen (moeten) voeren, zoals mr. X schrijft, terwijl voor hem deze verplichting niet zou gelden. Aldus bezien stond het naar het oordeel van de raad mr. X toen niet vrij aan klaagster mee te delen, dat hij de procedure niet op basis van de afgegeven toevoeging wilde doen, aangezien op mr. X de verplichting was blijven rusten om op basis van de afgegeven toevoeging de procedure aanhangig te maken. Mr. X mocht klaagster derhalve vervolgens ook niet voor de keuze stellen hem de procedure als betalend advocaat te laten voeren of een andere advocaat dit op basis van de verstrekte toevoeging te laten doen.
Volgt
Verklaart de klacht gegrond, onder het opleggen van een waarschuwing.