Hof van Discipline, 7 juli 2003, nr. 3738

(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Van Voorst van Beest, Gründemann en Pannekoek-Dubois)

Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 9 december 2002

(mrs. Verhoeven, Degenaar, Gilhuis, Van Hilten-Kostense en Verhulst)

Een advocaat dient zich te onthouden van onnodig grievende uitlatingen jegens zijn wederpartij en andere derden.

– Advocatenwet artikel 46 en 46h lid 5 (3.3.1 Grievende uitlatingen; 6 Tuchtprocesrecht)

– Gedragsregel 31

 

Feiten

In maart 2001 diende voor de President van de Rechtbank te A een kort geding tussen de directeur van een stichting als eiser en diezelfde stichting, haar Raad van Toezicht en de leden van die raad, waaronder de voorzitter, hierna: klager, als gedaagden. Mr. X trad op als advocaat van de directeur. Om te motiveren waarom de President van de Rechtbank bevoegd was om van de gevorderde voorzieningen kennis te nemen, terwijl in de arbeidsovereenkomst het Scheidsgerecht Gezondheidszorg aangewezen was om kennis te nemen van alle geschillen betreffende de arbeidsovereenkomst, heeft mr. X in zijn pleitnota onder meer het navolgende aangevoerd: ‘Ten vierde is [klager], voorzitter van de Raad van Toezicht, zelf betrokken bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Gezien de wijze, waarop hij is opgetreden tegen [de cliënt van mr. X], moet worden gevreesd, dat hij ook binnen het Scheidsgerecht niet de nodige afstand zal kunnen bewaren en zal trachten andere leden van het Scheidsgerecht te beïnvloeden’.

 

De klacht

Klager verwijt mr. X dat hij zich ter gelegenheid van een kort geding in zijn pleitnotities grievend over klager heeft uitgelaten en dat hij ten onrechte de integriteit van klager en van andere leden van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg ter discussie heeft gesteld.

De Voorzitter van de raad heeft de klacht kennelijk ongegrond en deels nietontvankelijk

verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld.

 

Overwegingen van de raad

De raad is van oordeel dat mr. X had dienen te begrijpen dat het uiten van de vrees dat een lid van het Scheidsgerecht niet integer zal handelen een ernstige aantijging vormt, waarvan te verwachten valt dat deze door het betreffende lid als zeer grievend wordt ervaren. Deze grievendheid wordt des te sterker door ook de vrees te uiten dat het lid ook zal trachten andere leden van het Scheidsgerecht te beïnvloeden. Om desondanks genoemde zo ernstig grievende vrees te mogen uiten diende daartoe een aanmerkelijke noodzaak te bestaan. Naar het oordeel van de raad was die noodzaak er niet. De keuze om de procedure niet bij het Scheidsgerecht maar bij de President aanhangig te maken, kon voldoende verdedigd worden met het argument dat de positie van klager als tegenpartij in de procedure van verweerders cliënt niet goed verenigbaar was met diens positie als lid van het Scheidsgerecht. Enkel al vanwege de schijn die zou kunnen ontstaan dat het Scheidsgerecht door de betrokkenheid van klager in het conflict mogelijkerwijs beïnvloed zou kunnen zijn bij de oordeelsvorming over het conflict. Uit het voorgaande volgt dat de betreffende uitlating van verweerder in de pleitnotities als onnodig grievend dient te worden aangemerkt, zodat de klacht gegrond is voorzover het de persoon van klager betreft. Voorzover erover geklaagd wordt dat de betreffende uitlating van mr. X ook grievend was voor de andere leden van het Scheidsgerecht sluit de raad zich aan bij het oordeel van de voorzitter dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een eigen belang van klager.

 

Volgt

Verklaart het verzet gegrond voorzover dit is gericht tegen de kenne- lijke ongegrondverklaring van de klacht en verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Verklaart de klacht van klager, voorzover deze zijn eigen gegriefdheid betreft, gegrond en legt aan mr. X terzake de maatregel van een enkele waarschuwing op.

 

Overwegingen van het hof

Tegen de beslissing van de raad heeft verweerder drie grieven aangevoerd.

Grief 1

Aan de beslissing van de raad is een beslissing van de Voorzitter van de raad voorafgegaan, waarbij de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. Het tegen deze beslissing gedane verzet van klager is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2002. Uit de oproeping voor de behandeling en ook uit de bewoordingen van artikel 46h lid 5 van de Advocatenwet meende mr. X af te moeten leiden dat die behandeling uitsluitend gewijd zou worden aan het verzet en dat, indien het verzet zou slagen, de klacht in een latere zitting behandeld zou worden. Mr. X heeft zich dan ook niet voorbereid op een inhoudelijke behandeling van de klacht ter zitting van 4 oktober 2002. Nu uit de beslissing van de raad blijkt dat verzet en klacht tezamen zijn behandeld en beoordeeld, voelt mr. X zich benadeeld. Ter zitting van het hof heeft mr. X blijk gegeven de onjuistheid van zijn zienswijze omtrent een gesplitste behandeling van het verzet en van de klacht in te zien, zodat deze grief geen behandeling behoeft.

Grief 2

Ten onrechte is de raad tot het oordeel gekomen dat de geciteerde passage in de pleitnota onnodig grievend is jegens klager. Vaste rechtspraak van het hof is dat de advocaat in een procedure de vrijheid moet hebben om stellingen van zijn cliënt in diens belang naar voren te brengen, ook indien de inhoud daarvan mogelijk onjuist zal blijken en/of schadelijk kan zijn voor derden, maar dat deze vrijheid haar begrenzing vindt in de plicht van de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij weet – of aanstonds kan weten – dat ze onwaar zijn. Bovendien dient de advocaat zich te onthouden van onnodig grievende uitlatingen jegens zijn wederpartij en andere derden.

Door de integriteit van klager als lid van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg in twijfel te trekken, in het bijzonder door de vrees te uiten dat klager zal trachten andere leden van het Scheidsgerecht te beïnvloeden, heeft mr. X zich grievend jegens klager uitgelaten. Ook mr. X is het daarmee eens, maar beroept zich erop dat de uitlating noodzakelijk was om de President te overtuigen van diens bevoegdheid in het kort geding. Terecht heeft de raad overwogen dat deze noodzaak er niet was en dat de forumkeuze voldoende verdedigd had kunnen worden met het argument dat de positie van klager als tegenpartij in een procedure voor het Scheidsgerecht Gezondheidszorg niet goed verenigbaar was met diens betrokkenheid bij datzelfde Scheidsgerecht. Dit oordeel zou niet anders luiden, indien klager, zoals mr. X heeft aangevoerd maar niet heeft aangetoond, zich als voorzitter van de Raad van Toezicht onbehoorlijk jegens zijn cliënt heeft gedragen. Op grond van een en ander faalt de grief.

Grief 3

Omdat mr. X al vanaf 1 januari 2002 geen advocaat meer is, heeft de raad hem ten onrechte een maatregel opgelegd. Ook deze grief faalt. Nu de verweten uitlating door mr. X is gedaan in de tijd dat hij nog advocaat was, had de raad de bevoegdheid hem de maatregel van een enkele waarschuwing op te leggen. Het hof acht deze maatregel juist.

 

Volgt

Bekrachtigt de beslissing van de raad.

Download artikel als PDF

Advertentie