Raad van Discipline Arnhem, 16 december 2002
(mrs. Van Ginkel, Dam, Van Halder, Van de Loo, Van Wijmen)
Wraking van een lid van de Raad van Discipline, die kantoorgenoot is van een lid van de Raad van Toezicht voor de behandeling van ambtshalve ingediende klachten.
– Advocatenwet artikel 47 lid 2 jo. art. 512 t/m 519 Wetboek van Strafvordering
Feiten
De deken dient een ambtshalve klacht in tegen mr. X. Deze wraakt mr. Z, die lid is van de Raad van Discipline omdat hij een kantoorgenoot is van mr. Y.Mr. Y bekleedt de functie van secretaris van de Raad van Toezicht en dat levert, naar het oordeel van mr. X, een belangenverstrengeling op.
Overwegingen raad
Mr. X heeft er terecht op gewezen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden als gevolg van het feit dat één van de leden van de raad, mr. Z, kantoorgenoot is van mr. Y, secretaris van de Raad van Toezicht. Aangenomen moet immers worden dat de deken zijn besluit om ambtshalve te klagen slechts neemt na overleg met en met instemming van de Raad van Toezicht en dat daarmee de leden van de Raad van Toezicht weliswaar niet in formele maar wel in materiële zin partij in de klachtzaak zijn geworden. De omstandigheid dat mr. Z voornoemd kantoorgenoot is van een lid van die Raad van Toezicht is naar het oordeel van de raad voldoende zwaarwegend voor een objectief gerechtvaardigde twijfel omtrent de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van mr. Z bij de behandeling van de ambtshalve klachten. In zoverre is het verzoek tot wraking terecht voorgedragen. Nu de behandeling van de ambtshalve klachten nog niet was aangevangen strekt dit oordeel zich niet uit tot de andere leden van de Raad van Discipline die aan de behandeling van die klachten zouden deelnemen.
Volgt
Gegrondbevinding van het verzoek tot wraking van mr. Z voorzover betrekking hebbend op de behandeling van de ambtshalve klachten tegen klager.