Hof van Discipline, 1 september 2006, nummer 4531
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, De Ruuk, Kiers-Becking, Van Loo en Creutzberg)
Raad van Discipline Amsterdam, 27 februari 2006
(mrs. De Groot, Breederveld, Goppel, Verviers, Pannevis)
Het optreden van een advocaat tegenover wederpartij.
Advocatenwet 46 (3.1 Vrijheid van handelen; 3.3.3 Berichten aan derden)
Feiten
Klager was vennoot in een firma. De samenwerking werd beëindigd en klager moest afrekenen met zijn oude firma. Toen hij daarmee in gebreke bleef, heeft mr. X klager namens de oude firma aan¬geschreven. Klager was inmiddels toege¬treden tot een nieuwe firma. Mr. X heeft een brief gestuurd aan de nieuwe firma dat mr. X door de oude firma is verzocht op korte termijn zorg te dragen voor het indienen van een faillissementsverzoek ten aanzien van klager. Mr. X heeft in de betreffende brief nog aangegeven dat een dergelijk verzoek ook gevolgen heeft voor de nieuwe firma, reden waarom mr. X de nieuwe firma van de betreffende situatie op de hoogte stelt. In het aan deze brief gehechte concept-faillissementsverzoek stond vermeld dat klager een schuld aan de bank had.
Klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat mr. X in strijd met artikel 46 Advo¬catenwet de nieuwe firma van klager bij brief in kennis heeft gesteld van een eventueel aan te vragen faillissement waardoor klager in zijn goede naam is geschaad, temeer daar in het bij die brief gevoegde concept-faillissementsverzoek melding werd gemaakt van een schuld bij de bank die niet bestaat.
Overwegingen van de raad
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat bij beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een wederpartij mag worden beknot tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Mr. X heeft aangevoerd dat hij de geciteerde brief heeft verzonden niet in het belang van zijn cliënt, maar om de firmanten van de nieuwe firma te waarschuwen voor de negatieve gevolgen van een faillietverklaring van klager. Het beklag over deze argumentatie is terecht. Klager voert met goede grond aan, dat zijn reputatie bij de nieuwe firma waarin hij was toegetreden, in diskrediet kwam door deze brief, en dit temeer door het bij de brief gevoegde afschrift van een faillis¬sementsrekest waarvan de indiening in het vooruitzicht werd gesteld. Dat klager er groot belang bij had dat zijn naam nu juist niet in diskrediet zou komen bij de nieuwe firma, is evident. Ook acht de raad het aannemelijk dat het nieuws rond dit geschil al snel zijn weg vond binnen de wereld waarin klager opereert, eveneens met negatief gevolg voor klager. Nu mr. X expliciet heeft bevestigd de brief niet te hebben verzonden in het belang van zijn eigen cliënt, is de klacht gegrond.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond onder het op¬leggen van de maatregel van een enkele waarschuwing.
Overwegingen van het hof
De raad heeft met juistheid overwogen dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de te¬genpartij ervan behoort te worden uitge¬gaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrij¬heid niet ten gunste van een wederpartij mag worden beknot tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Mr. X heeft in het kader van het hoger beroep uitdrukkelijk ontkend dat – zoals de raad in zijn beslissing heeft aangeno¬men – hij zou hebben aangevoerd dat hij de betreffende brief niet in het belang van zijn cliënte heeft verzonden. Ter ondersteuning daarvan voert mr. X aan dat het zijn cliënte (de oude firma) binnen de vrij kleine wereld waarin betrokkenen opereren zeer kwalijk zou zijn genomen wanneer zij haar collega-ondernemer (de nieuwe firma) niet van haar voornemen tot het aanvragen van het faillissement van klager op de hoogte had gebracht. De brief waarmee mr. X de nieuwe firma van dit voornemen in kennis stelde diende derhalve ook het belang van de cliënte van mr. X.
Het hof acht dit laatste aannemelijk, doch merkt hierbij op dat het wellicht be¬ter geweest zou zijn als mr. X de brief aan de nieuwe firma pas zou hebben verzon¬den op het moment dat de faillissements¬aanvrage daadwerkelijk werd ingediend, doch mr. X (die ook heeft gesteld de brief en het voornemen die te verzenden besproken te hebben met zijn voormalige patroon) heeft onweersproken gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat toen hij zijn brief verzond bij zijn cliënte het vaste voornemen bestond de aanvrage in te dienen en dat zijn cliënte pas na het verzenden van de brief op dit voornemen is teruggekomen.
Het voorafgaande in aanmerking nemende komt het hof tot het oordeel dat het handelen van mr. X nog binnen de beleidsvrijheid valt die hem bij de behar¬tiging van de belangen van zijn cliënte is gegeven ook al zouden daarbij belangen van klager zijn geschaad.
Beslissing
Vernietigt de beslissing van de raad en verklaart de klacht ongegrond.