Advocaat Ed Santen (84) draait al langer mee dan de Orde van Advocaten bestaat. Irene van Meggelen (22) is de jongste advocaat van de landelijke Balie. Ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Advocatenwet en de Orde, blikken oud en jong samen terug en kijken ze vooruit.

Er zijn flink wat trappen te beklimmen om zijn kamer te bereiken, helemaal onder de spanten van het chique pand van Brada Abeln in Amterdam. Ed Santen en Irene van Meggelen hebben elkaar zojuist voor het eerst de hand geschud, maar ze kunnen het al direct met elkaar vinden. ‘Op dit soort kamertjes woonden vroeger de dienstboden’, zegt Ed Santen lachend. ‘De belangrijkste mensen verbleven beneden.’

Vertelt u eens over uw beider carrière?

Ed Santen: ‘Samen met een zekere Leistikow, die ik daarna overigens nooit meer heb teruggezien, was ik in 1952 de laatste advocaat die werd beëdigd door het hof. Na de inwerkingtreding van de Advocatenwet gebeurde dat door de rechtbank. Ik kwam te werken bij het kantoor van mr. Brans aan de Weteringschans in Amsterdam. Ik was er 21 jaar in dienst; daarna werd ik zelf de baas. Het was een algemene praktijk. Ik deed wat me voor de voeten kwam.
Uiteindelijk heb ik 48 jaar aan de Weteringschans gezeten, soms met één medewerker. Meer kon ik er niet kwijt, want ik verleende ook inwoning aan een augustijner pater. Twaalf jaar geleden kon ik een mooi bedrag ontvangen wanneer ik het pand zou verlaten. Dat heb ik toen gedaan, ook al omdat de mensen niet meer voor me in de rij stonden. Maar ik was 72 jaar en had het gevoel dat ik mijn vak beter kon uitoefenen dan ooit tevoren. Ik voelde me zeker van mezelf, had het gevoel dat ik het niveau had bereikt dat ik altijd had nagestreefd. Daarom heb ik me gemeld bij Brada c.s., thans Brada Abeln. Sindsdien ben ik hier naar mijn idee wel van waarde doordat ik mijn ervaring kan delen met de jonge lieden.’
Irene van Meggelen: ‘Ik hoop veel mooie dingen mee te maken en daarbij net zo passievol te blijven als de heer Santen. Ik kan me helemaal niet voorstellen dat ik ooit zou willen stoppen. Voorlopig moet ik natuurlijk nog veel leren. Momenteel werk ik bij Advocatenkantoor Schipper-de Bruijn in Spijkenisse. Mijn patroon en ik zijn met ons tweetjes, plus een secretaresse, en dat is heel gezellig. Ik heb inmiddels mijn eigen cliënten en dossiers, want voordat ik op 24 augustus werd beëdigd, was ik bijna anderhalf jaar juridisch medewerker. Ik doe veel personen- en familierecht, dat combineer ik met straf- en arbeidsrecht. Dat vind ik ontzettend leuk.’
Ed Santen: ‘Veel kantoren specialiseren zich tegenwoordig op één rechtsgebied. Maar ik heb het altijd zonde gevonden om me op één gebied vast te leggen.’
Irene van Meggelen: ‘Daar ben ik het mee eens. Wat me daarnaast bevalt, is dat je lekker vaak op pad kunt. Dat is ook een vorm van afwisseling. Ik werk vier dagen op kantoor – de vijfde dag doe ik de beroepsopleiding – maar ik ben vaak weg: op zitting, of naar een bespreking, of naar de gevangenis. En ik probeer zo veel mogelijk mee te gaan met mijn patroon. Dat is heel leerzaam. Kortom, als advocaat heb je absoluut geen saaie kantoorbaan.’
Ed Santen: ‘O nee. Soms moet je hard hollen.’

Maar u bent nog niet van plan te stoppen?

Ed Santen: ‘Ik denk er wel over na, natuurlijk. Maar ik vind het hier heerlijk. Ik ben vier dagen per week vanaf acht uur in de ochtend aan het werk. Om halfeen eet ik een boterham en doe ik een dutje. Daarna maak ik een wandeling. Van twee tot kwart over drie werk ik nog wat, en dan ga ik weer huiswaarts. Het bevalt mij buitengewoon. Ik doe veel jurisprudentieonderzoek, dat elke maand uitmondt in het boekje Verbazend Nieuws. En ik heb ook nog wel wat zaken, al zijn het er naar mijn smaak te weinig. Ja, als het aan mij ligt, blijf ik dit doen.

Wat vindt uw vrouw daarvan?
Ed Santen: ‘Bij de viering van het 50-jarig bestaan van de Advocatenwet vertelde deken Doeleman over een zekere mr. Polak, die, 86 jaar oud, nog elke dag naar kantoor ging en tot zijn vrouw verklaarde: als ik ermee stop, zul jij de eerste zijn om dat te betreuren. Zo ver zou dat bij mij overigens niet gaan. Mijn vrouw is er niet altijd even gelukkig mee dat ik nog werk.’

En hier op kantoor is het geen probleem dat u inmiddels toch 84 bent?
Ed Santen: ‘Op geen enkele manier. De jongelui hebben natuurlijk veel zelfvertrouwen, dus om naar mij te stappen met een vraag, dat is niet de eerste optie. Ze lossen het liever zelf op, of onderling met kamergenoten. Maar zo nu en dan gebeurt het wel, hoor. En andersom schakel ik hen ook in. Een paar dagen geleden kreeg ik nog een schadevergoedingskwestie op mijn bureau. Dan overleg ik toch even of ik dat wel op me kan nemen. Ik heb besloten één van de collega’s erbij te betrekken. Want de kans bestaat natuurlijk dat ik er ineens niet meer ben.’

Hoe zijn de omgangsvormen?
Ed Santen: ‘De juristen tutoyeren elkaar. Ze noemen mij dus Ed. En dat vind ik prima.’
Irene van Meggelen: ‘Joke Schipper-de Bruijn, secretaresse Yvonne en ik tutoyeren elkaar ook. Ik laat Joke al mijn werk lezen, als onderdeel van het leerproces. Maar laatst zei ze dat wij elkaar prima aanvullen en een goed geoliede machine zijn. Daar was ik erg blij mee.’

De verhoudingen zullen vroeger wel anders zijn geweest.
Ed Santen: ‘O ja. Ik sprak mijn baas aan met meneer, terwijl hij mij tutoyeerde. En me aansprak met mijn achternaam, trouwens. Zo van: Santen, doe jij dit eens even. Over de inhoud van de zaken werd helemaal niet gesproken.’

Had u er later moeite mee toen posities, onder invloed van de democratiseringsbeweging, veranderden?
Ed Santen: ‘Ach nee. De advocatuur werd minder elitair en er ontstond verzet tegen de oude elite, hetgeen zich bijvoorbeeld uitte in schrijfwijzen als advokaat, kollektief, kollega. Dat zal wel verband houden met het verval van het Latijn en Grieks uit de vooropleiding, en het verdwijnen van het Romeins recht uit de eerste jaren van de studie. Sindsdien kun je elkaar niet meer doodgooien met zegswijzen als jus vigilantibus, stultis non adjicitur, rebus sic stantibus, mutatis mutandis en ne varietur. Het soort volk van die kollektieven vond altijd dat de rest van de advocatuur deel uitmaakte van het establishment. Maar ik heb er nooit last van gehad.’
Irene van Meggelen: ‘Ik vind het wél heel bijzonder om als advocaat tegenover een rechter te staan.’
Ed Santen: ‘Dat ben ik de laatste tijd een beetje kwijtgeraakt. Ik zag de rechter altijd als mijn meerdere, maar ik ben het wat gaan relativeren. Als advocaat heb je natuurlijk niet het charisma, de zalving, van een rechter. Maar zoveel stelt dat nu ook weer niet voor. Ik heb tegenwoordig meer het gevoel dat ik tegenover een gelijke sta, met dat verschil dat ík iemand wil helpen en de rechter een beslissing moet nemen.’
Irene van Meggelen: ‘Ik was aanvankelijk wat huiverig voor de omgang met cliënten. Ik ben tenslotte pas 22 jaar en ik had nooit gedacht dat dit géén belemmering zou zijn. Maar het speelt geen rol.’
Ed Santen: ‘Dat komt doordat je daar als advocaat zit. Het meisje van de kaaskraam op de markt straalt in haar functie ook autoriteit uit. Ze weet álles van die kazen.’
Irene van Meggelen: ‘Inderdaad. Het gaat om het label dat mensen je opplakken.’

Waarom houdt u zo van de advocatuur?

Irene van Meggelen: ‘Ik weet al sinds mijn twaalfde dat ik advocaat wilde worden. Vanwege het sociale aspect. Het kunnen helpen. En dan bedoel ik een persoon, niet ‘de maatschappij’. Daar wil ik honderd procent voor gaan.’
Ed Santen: ‘Ik moet bekennen dat ik niet uit idealisme advocaat ben geworden. Dat is later gekomen. Maar ik ben het met u eens. Mensen hulp en bijstand bieden bij een probleem, dat is de taak van de advocaat. Maar misschien ook wat kennis vergroten. Ik wil, als ik vermoed dat dit past, nog wel eens een gedicht voordragen. Ik ken er heel wat. Deze bijvoorbeeld, van Friedrich von Schiller: O Freunde, nicht diese Töne!
 Sondern laßt uns angenehmere anstimmen
 Und freudenvollere! Of de brieven van de apostel Paulus aan de Korintiërs – die zijn vaak heel prachtig. Wat ik ook wil, is begrip kweken bij iemand die boos is. De mens heeft de neiging vooral verontschuldigingen voor zichzélf te vinden. Ik probeer ook de andere kant te tonen.’
Irene van Meggelen: ‘Dat is waar. Als je cliënt in een procedure in het ongelijk wordt gesteld, wil je toch dat hij dat begrijpt.’

Wat is het meest gedenkwaardige moment uit uw carrière?

Irene van Meggelen: ‘Ik ben bang dat ik alleen kan zeggen: mijn beëdiging in augustus, in feite mijn geboorte als advocaat.’
Ed Santen: ‘Ik heb tot tweemaal toe in hoger beroep een huurbeschermingskwestie gewonnen die ik in kort geding had verloren en waarbij ik toen genadeloos was weggelachen. De eerste kwestie betrof een grotendeels leegstaand bedrijfspand dat onverkoopbaar bleek omdat enkele studenten weigerden te vertrekken. De tweede zaak was die van een tuinman die een villa in het Gooi erfde en iemand bij zich in huis nam onder de voorwaarde dat zij onmiddellijk zou vertrekken als hij de woning wilde verkopen. Toen puntje bij paaltje kwam, weigerde zij. Als je een dergelijke zaak wint, dan ben je blij, dat verzeker ik u.’

De onvermijdelijke vervolgvraag is natuurlijk: waren er ook blunders?

Irene van Meggelen: ‘Laatst vergat ik tijdens een TOM-zitting te melden dat ik de advocaat van de verdachte was. Daar ontstond toen wat verwarring over.’
Ed Santen: ‘Dat van mij is een gènant verhaal. Het betrof een man die bij verstek was veroordeeld tot 2000 gulden boete omdat hij met te veel drank op achter het stuur had gezeten. Omdat hij nooit een dagvaarding had gekregen, tekende ik hoger beroep aan. Maar de advocaat-generaal vroeg nietigverklaring van de dagvaarding. Jaren later werd de cliënt ten tweeden male voor dit feit vervolgd, op woordelijk dezelfde dagvaarding. Ik dacht er met tijdsverloop en clementiepleiten wel wat af te kunnen krijgen. Tijdens mijn pleidooi zag ik raadsheer Bröcker zich naar de president buigen en hem iets toefluisteren. Geen idee wat het zou kunnen zijn, maar het moest haast wel zoiets zijn als: hij ziet het niet. Na veertien dagen volgde vrijspraak. Later heb ik begrepen wat er aan de hand was: de omschrijving uit de eerste dagvaarding was gehandhaafd, inclusief het nummer van een inmiddels veranderd artikel. Waardoor de tweede dagvaarding zinledig was.’

Als u naar de toekomst van de advocatuur kijkt, wat zou u dan anders willen?
Irene van Meggelen: ‘Ik stoor me nogal aan de huidige discussie over het toezicht op de advocatuur en de rol van de overheid daarin. De onafhankelijkheid van de advocaat komt erdoor onder druk te staan.’
Ed Santen: ‘Ach, wij zijn zielsverwanten! Ik ben het zeer met u eens. Je wordt als advocaat tegenwoordig constant op je vingers gekeken. Neem nu die kwestie-Moszkowicz. Ik heb met de voorschriften die Moskowicz niet opvolgt nooit problemen gehad, maar dat hij in zijn situatie de privacy van zijn cliënten erbij haalt, daar heeft hij lijkt me toe wel een punt.’

U bent het niet eens met de criticasters die vinden dat in de advocatuur de slager zijn eigen vlees keurt.
Ed Santen: ‘Dat is natuurlijk zo. Maar deze slager wil zelf ook goed vlees.’

Jolenta Weijers

 

Download artikel als PDF

Advertentie