– Hof van Discipline ‘s-Hertogenbosch 10 januari 2011, no. 5759, LJN: YA1402
– Raad van discipline Amsterdam 23 maart 2010, LJN: YA0428

Inzien van bankrekening van de maatschap waartoe de advocaat niet meer behoort. Klacht van ex-maten en dekenbezwaar gegrond.

– Art. 46 Advocatenwet (5 Wat de advocaat betaamt tegenover zijn mede-advocaten; 5.4 Welwillendheid in het algemeen);
– Gedragsregels 1, 17 en 30

Feiten
Klagers en mr. X vormden een maatschap. Toen de samenwerking spaak liep, werd afgesproken dat mr. X de maatschap zou verlaten en dat klagers in verband daarmee betalingen aan mr. X zouden verrichten. Alle leden van de maatschap hadden via internet toegang tot de bankrekeningen van de maatschap. Partijen verschillen over de vraag of mr. X slechts inzage had in het verloop van de rekeningen of ook de mogelijkheid had mutaties te verrichten.
Nadat klagers was gebleken dat een door hen ter overmaking aan mr. X gereed gesteld bedrag niet was overgeboekt, is op hun verzoek door de bank een onderzoek verricht en is gebleken dat mr. X na zijn uittreden uit de maatschap zich negentien keer toegang had verschaft tot de bankgegevens, overigens zonder mutaties te verrichten.

Dekenbezwaar en klacht
Mr. X heeft in strijd met artikel 46 Advocatenwet gehandeld, omdat hij zonder daartoe geautoriseerd te zijn zich herhaalde malen door middel van internetbankieren toegang heeft verschaft tot de bankgegevens van de maatschap van klagers, waarvan mr. X eerder deel uitmaakte, en daarin handelingen heeft verricht. Daarmee heeft mr. X gehandeld in strijd met Gedragsregels 1, 17 en 30.

Overwegingen raad ten aanzien van de klacht
De verweten gedraging valt buiten het bereik van het tuchtrecht. Het betreft immers het handelen van ex-compagnons jegens elkaar bij het uit elkaar gaan van de maatschap waartoe zij behoorden. Het Hof van Discipline heeft geoordeeld dat het gedrag van een advocaat ten opzichte van zijn ex-compagnon alleen dan tuchtrechtelijk van belang is, indien dit gedrag afbreuk kan doen aan het vertrouwen van derden in de rechtshulp door de betrokkenen of andere advocaten, of aan het vertrouwen van de advocaat in het algemeen (Hof van Discipline 6 november 1989, no. 1191, kenbaar uit Advocatentuchtrecht, mr. S. Boekman, bewerkt door mr. F.A.W. Bannier, 4e druk, blz. 43).
Mr. X ontkent niet dat hij de bankrekening na de beëindiging van de maatschap nog heeft ingezien, maar niet is gebleken dat hij daarmee iets anders heeft beoogd dan het inzien van de financiële gegevens in verband met de nakoming door klagers van hun betalingsverplichting jegens hem.
Gemeten naar de genoemde maatstaf stelt de raad vast dat die gedraging plaatsvond in het kader van de afwikkeling van de maatschap en derhalve een volledig interne aangelegenheid betreft, waarbij derden niet betrokken zijn.
Het handelen van mr. X levert derhalve geen schending van de door het Hof van Discipline geformuleerde maatstaf op. Klagers kunnen derhalve niet worden ontvangen in hun klacht.

Overwegingen ten aanzien van het dekenbezwaar
Anders dan klagers kan de deken door middel van zijn bezwaar in het algemeen belang het handelen van mr. X tuchtrechtelijk laten toetsen. Bovengenoemde maatstaf van het Hof van Discipline is dan niet van toepassing. Het past een advocaat niet zich toegang te verschaffen tot vertrouwelijke bankgegevens van derden, ook niet als dat zijn ex-compagnons zijn.
Het feit dat mr. X stelt zich daarvan niet bewust te zijn geweest, kan hem niet baten. De omstandigheid dat mr. X reeds uit de maatschap was getreden en dat de afspraken daaromtrent schriftelijk waren vastgelegd brengt mee dat mr. X had moeten weten dat zijn handelen niet geoorloofd was. Ook het feit dat de afwikkeling van de maatschap niet vlekkeloos verliep en over en weer sprake was van wantrouwen brengt geen verandering in het oordeel van de raad dat mr. X zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Niet is komen vast te staan dat mr. X mutaties of overboekingen heeft doen plaatsvinden.
Gezien bovengenoemde omstandigheden en de ter zitting door mr. X gemaakte excuses is de raad van oordeel dat mr. X zich weliswaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen, doch dat het opleggen van een maatregel achterwege kan blijven.

Beslissing raad

•   verklaart de klacht niet-ontvankelijk;
•   verklaart het dekenbezwaar deels gegrond.

Overwegingen hof

Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
Klagers zijn rechtstreeks in hun belang getroffen. De raad heeft hen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De verweten gedraging betreft de handelwijze van mr. X in een geschil tussen ex-compagnons. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
Met toepassing van deze norm is de klacht gegrond, nu het voor mr. X, zoals hij zelf ter zitting ook heeft verklaard, duidelijk was dat hij geen recht op inzage had in de rekeningen van de maatschap. De omstandigheden die hem ertoe brachten daartoe wel over te gaan – een stroeve afwikkeling van de maatschap – maken dat niet anders.
Het verwijt dat mr. X in de bankgegevens van de maatschap ‘handelingen heeft verricht’, is ongegrond nu daarvoor geen bewijs is aangedragen en mr. X dit ontkent.
Het hof oordeelt met de raad dat geen aanleiding bestaat om een maatregel op te leggen.

Beslissing hof
•   vernietigt de beslissing van de raad, voor zover klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard;
•   en opnieuw rechtdoende verklaart de klacht van klagers tegen mr. X gegrond.

Download artikel als PDF

Advertentie