Raad van Discipline Amsterdam, 10 april 2006

(mrs. Markx, Hamer, Karskens, Goppel en Verviers)

–    Advocatenwet artikel 46 (2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)

–    Gedragsregel 7

Feiten

Klager wendt zich tot mr. A. met de vraag om advies over de weigering van een beroepsvereniging om het instituut van klager te erkennen als trainings- en opleidingsinstituut. Mr. A gaat aan de slag maar laat vervolgens weten dat hij de zaak niet verder kan behandelen omdat zijn kantoorgenoot mr. X de advocaat van de beroepsvereniging is. Mr. X behandelt vervolgens de zaak voor de beroepsvereniging en voldoet niet aan het verzoek van klager om zich terug te trekken.

Beoordeling van de klacht

Bij de boordeling van de klacht neemt de Raad als uitgangspunt dat mr. A klagers zaak zonder enig voorbehoud in behandeling heeft genomen en dat hij op 8 april 2004 een eerste brief aan klagers wederpartij heeft geschreven. Kort daarna heeft mr. A zich als klagers advocaat teruggetrokken nadat hij er door mr. X op attent is gemaakt dat er mogelijk sprake was van tegenstrijdige belangen nu hij, mr. X, voor de wederpartij in deze zaak optrad of zou gaan optreden. In deze omstandigheden stond het mr. X naar het oordeel van de Raad niet vrij om de behandeling van de zaak voor de beroepsvereniging aan te vangen of voort te zetten. De vraag of mr. X de zaak voor de beroepsvereniging eerder in behandeling had dan mr. A voor klager ging optreden acht de Raad in de gegeven omstandigheden niet relevant. Voor zover het mr. A te verwijten zou zijn dat hij niet wist dat mr. X voor de beroepsvereniging optrad (in deze en/of andere zaken) kan dat gebrek aan wetenschap immers niet aan klager worden tegengeworpen. Dit ligt geheel in de risicosfeer van het kantoor van mr. X en mr. A. Door de zaak te blijven behandelen heeft mr. X naar het oordeel van de Raad de schijn van mogelijke belangenverstrengeling gewekt.

De Raad acht zich in dit oordeel gesterkt door de per 1 januari 2006 in werking getreden Gedragsregel 7 lid 4 en 5 voor advocaten, waarin onder meer is bepaald dat de advocaat niet mag optreden tegen een (bestaande of voormalige) cliënt van hem of van een kantoorgenoot behoudens in lid 5 genoemde gevallen. Blijkens de toelichting bestaat de ratio van deze bepaling hieruit dat de advocaat zich niet in de situatie mag begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. De cliënt moet er ten volle op kunnen vertrouwen dat zijn persoonlijke gegevens niet op enig moment tegen hem gebruikt kunnen worden.

Ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden. Dat mr. A klagers zaak al na het schrijven van zijn eerste brief heeft neergelegd doet aan het voorgaande niet af.

Door de zaak te (blijven) behandelen heeft mr. X derhalve tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

De klacht is dan ook gegrond.

Beslissing

De Raad van Discipline verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie