Méér doen om advocaat te worden of te blijven
Universitaire opleidingsinstituten reageren op rapportage commissie-Kortmann
De huidige VSO-cursussen zijn volgens de commissie-Kortmann te vrijblijvend, maar de aanbieders ervan voelen zich niet aangesproken: zo is het de Orde zelf geweest die de huiswerkverplichting heeft afgeschaft. Hun handen jeuken al om zwaardere cursussen te ontwikkelen, mét huiswerk en tentamens.
Vrijblijvendheid in de huidige VSO? Daar kan Marianne van den Bosch, directeur opleidingen van het Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs aan de Radboud Universiteit Nijmegen zich goed in herkennen. Ze heeft er ook een verklaring voor. In 2005 is de markt voor VSO-cursussen vrijgegeven, daarvóór werden VSO-cursussen alleen aangeboden door OSR (Utrecht) en het CPO. Tot 2005 gold voor alle VSO-cursussen een huiswerkverplichting, maar de Orde heeft die afgeschaft. Van den Bosch: ‘Het argument was: de administratie rond die huiswerkverplichting is bij twee instituten nog goed te doen, maar bij in potentie 280 erkende opleidingsinstellingen is de naleving van de huiswerkverplichting niet goed meer te bewaken. Wij hebben er altijd voor gepleit om de huiswerkverplichting te continueren en hebben de Orde voorgesteld de bewaking van de naleving zelf ter hand te nemen. De Orde heeft er toch vanaf gezien.’
Toch bleef het CPO in het begin in het reguliere VSO-aanbod de mogelijkheid bieden om huiswerk in te leveren. ‘Maar concurrerende aanbieders van opleidingen deden dat niet, en bovendien werd van de mogelijkheid, toen de verplichting eenmaal was afgeschaft, weinig gebruikgemaakt door de stagiaires. Dat Kortmann die vrijblijvendheid aan de kaak stelt, is in onze optiek terecht.’
Van den Bosch geeft een voorbeeld. ‘Wij hebben in samenspraak met vijftien grote en middelgrote kantoren in het westen van het land een VSO-aanbod ontwikkeld dat specifiek op de opleidingsbehoefte van hun stagiaires is gericht. Dat zijn cursussen met een huiswerkverplichting. Je ziet dan toch dat bepaalde stagiaires bij andere instellingen hun cursussen gaan doen omdat daar géén huiswerk moet worden gemaakt. Ik verwijt hen dat niet. Het leven is al druk genoeg en er is geen enkele stimulans vanuit het opleidingsregime waarin zij vallen, om het anders te doen. Maar het komt de kwaliteit van de opleiding niet ten goede.’
Die ervaring heeft ook Theo de Roos, hoogleraar strafrecht aan de Universiteit van Tilburg. ‘Ik heb vaak cursussen gegeven aan advocaat-stagiaires. Dan was driekwart van hen gemotiveerd, dat deel had zich voorbereid. De rest zat wat te gapen. In november en december, wanneer advocaten nog snel de laatste punten bij elkaar moesten scoren, zag je nog meer gapers in je klas.’
Toetsen
Ook een andere aanbieder deelt die mening. De VU Law Academy biedt meerdere VSO-cursussen aan, die – aldus directeur Jan Breed – worden opgezet conform de wensen van de Orde. Desondanks onderstreept hij de conclusie van Kortmann, dat de basisopleiding en de VSO-opleiding te vrijblijvend zijn en dat er nauwelijks leerlijnen in te ontdekken zijn. ‘Cursussen zijn als zodanig vrijblijvend, omdat er geen toetsmomenten in zitten en ze niet in een totaalprogramma zitten. Een VSO-cursus moet minimaal twee keer vijf uur duren, en moet jonge advocaten op weg helpen naar het vakmanschap. Meer eisen worden er eigenlijk niet aan gesteld, toetsing is niet voorgeschreven. In die zin is de kritiek van Kortmann op de opleiding niet van toepassing op specifieke cursussen. Er zit vooral te veel vrijblijvendheid in het totale studieprogramma van de advocaat-stagiaire. Die zou zich steeds moeten afvragen: is deze cursus wel geschikt voor mij, past deze wel in mijn praktijk?’
Breed noemt zich ‘geen tegenstander’ van het toetsen van cursussen. Dat kan op meerdere manieren. Zo kan meer nadruk worden gelegd op de voorbereiding op een cursus. ‘Dat beeld is heel wisselend’, zegt Van den Bosch van het CPO. ‘Er zijn advocaten die bij wijze van spreken de map met documentatie pas in het cursuslokaal uit de envelop halen, anderen hebben zich écht voorbereid, komen met praktijkvoorbeelden of hebben van tevoren bij de docent vragen ingeleverd. Daar hebben ze ook ruimte voor, het cursusmateriaal wordt immers vijf, zes weken van tevoren toegestuurd.’ Ze zegt dat ‘haar handen al jeuken’ om die nieuwe, ‘zwaardere’ cursussen te ontwikkelen.
Van docenten wordt dan ook verwacht dat ze daarop voortborduren. Van den Bosch: ‘Wij instrueren onze docenten ook zo dat ze het cursusmateriaal bekend veronderstellen. We gaan er dus vanuit dat de stagiaires zich hebben voorbereid. Maar ja, de zwakste schakel bepaalt de snelheid van de cursus en als er veel zwakke schakels zijn, dan zal de docent toch gaan uitleggen wat er in de documentatiemappen staat.’
Ook vindt Van den Bosch het een prima zaak wanneer er weer wordt getentamineerd, wat nu bij VSO-cursussen niet gebeurt. ‘Denkbaar is dat een bepaalde vorm van toetsing tijdens de cursussen wordt ingevoerd, en dat aan het einde van de door Kortmann voorgestelde leerlijnen een examen wordt afgenomen. Het kost geld en het kost tijd, maar het resultaat zal een beter gekwalificeerde advocaat zijn, die de in hem geïnvesteerde opleidingskosten later zeker zal terugverdienen.’
Ondraaglijke lichtheid
De betrokkenen erkennen ook de soms problematische aansluiting tussen de universiteit en de beroepsopleiding, wat weer te wijten kan zijn aan het opleidingsniveau aan de academie. ‘Er wordt al lang over gesproken om de ondraaglijke lichtheid van de rechtenstudie aan te pakken’, zegt Theo de Roos, tevens vicedecaan onderwijs bij de rechtenfaculteit van de Universiteit van Tilburg. ‘Daar heeft Kortmann een punt. Wij in Tilburg doen dat door de studie voortdurend te “academiseren”: vanaf dag één moet er hard worden gewerkt, studenten leren geen rijtjes uit hun hoofd maar gaan academisch aan de slag, werkgroepen die ze bezoeken moeten worden voorbereid. Het bindend studieadvies wordt zwaarder, men moet dus méér punten halen om te kunnen doorstromen naar het tweede jaar.’ Vakinhoudelijk gaat het ook op de schop, hoewel vakken als rechtsfilosofie, rechtsgeschiedenis, en recht en maatschappij blijven bestaan.
Dat de advocatuur klaagt dat pas afgestudeerden over onvoldoende bagage zouden beschikken, leest ook Jan Breed van de VU Law Academy in het rapport van de commissie-Kortmann. ‘Ik kan dat niet overzien maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. In enkele jaren tijd is de rechtenstudie immers verkort van vijf naar vier jaar, terwijl studenten tegelijkertijd worden geconfronteerd met méér relevante rechtsgebieden. Daarom zijn ook de eindtermen veranderd – hoewel ze niet per se slechter zijn.’
Volgens De Roos kan het niveau van een opleiding altijd beter. ‘Maar je moet ervoor waken de verkeerde verwachtingen te creëren. We doen het helemaal niet slecht. Uit onderwijsvisitaties, de jaarlijkse Elsevier-enquêtes en andere onderzoeken blijkt steeds weer dat Tilburg “redelijk generalistische” juristen aflevert. Bij fiscaal recht zijn ze natuurlijk meer gespecialiseerd maar de bulk doet Nederlands recht en dat zijn dus generalisten. Ze hebben inzicht in het positieve recht, werken vanuit een kritische houding, kunnen complexe problemen doorgronden en daarvoor alternatieve oplossingen aandragen. Het zijn mensen met wel degelijk een duidelijke academische bagage.’
De kritiek op het niveau van de rechtenstudie aan de universiteit betekent volgens Breed niet dat deze zwaarder moet worden gemaakt, wel dat de aansluiting met de praktijk beter moet. ‘Het is dus een goed idee om ze beter aan elkaar te koppelen.’ Rechtenfaculteiten moeten rekening blijven houden met het feit dat nogal wat studenten de advocatuur in gaan. ‘Daar kun je niet ongezien aan voorbij gaan.’
Maar, benadrukt De Roos, het is een illusie te denken dat die jonge juristen direct in de advocatuur aan de slag kunnen en moeilijke zaken kunnen aanpakken. ‘Het beroepsveld – advocatuur, rechterlijke macht, bedrijfsleven – vraagt om brede juristen en die krijgen ze. Niet juristen die op een postzegel werken. Advocatenkantoren kunnen niet verwachten dat de universiteiten halve advocaten afleveren, waarvan zij alleen nog maar de finishing touch hoeven te doen om er volwaardige advocaten van te maken.’
Meer gemotiveerd
Wordt ‘Kortmann’ overgenomen, dan zullen, zo beseffen Jan Breed en Theo de Roos, de VSO-cursussen zwaarder en ook duurder worden. Er zal dieper op de stof worden ingegaan en er zal weer ouderwets huiswerk moeten worden gemaakt, zegt Breed. ‘Maar dat zou voor stagiaires geen probleem moeten zijn. Zij maken dan bewuster een keuze voor een cursus en zullen gemotiveerder aan de slag gaan. Dat zal ook het resultaat zijn van de nieuwe major- en de minorbenadering. Maar zeker is dat je méér zult moeten doen om advocaat te zijn.’ Ook voor de kantoren mag het geen probleem zijn, want ze krijgen er betere advocaten voor terug.
Dat de cursussen daarmee ook duurder worden, vindt De Roos geen probleem – ook niet voor zijn Amsterdamse kantoor De Roos & Pen – waar hij sinds kort geen advocaat meer is maar adviseur, na zijn overstap als raadsheer in het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. ‘De kwaliteit van de gehele beroepsgroep gaat erdoor omhoog en daar gaat het om. Tja, de kleine kantoren zullen er moeite mee hebben. Maar ik hoop dat de Orde tegen de korte-termijnbelangen van haar leden durft in te gaan.’
Het rapport van Kortmann wordt al met al goed ontvangen. Toch plaatst Marianne van den Bosch (CPO Nijmegen) een kritische kanttekening. ‘Het is jammer dat Kortmann zich niet heeft uitgelaten over de permanente opleiding, iets wat ook niet tot zijn opdracht behoorde. Als je de kritiek van zijn commissie op de huidige beroepsopleiding en VSO ziet, wat zegt dat dan over de permanente opleiding? De nieuwe Verordening op de vakbekwaamheid is gebaseerd op een zogenoemde “high trust”-gedachte en biedt in die zin meer vrijblijvendheid dan de vorige verordening, omdat nu ook opleidingspunten kunnen worden behaald bij niet-erkende instituten. Ik vraag me af of de toetsing van de puntwaardigheid van die niet-erkende cursussen, achteraf door de plaatselijke dekens, steeds het kaf van het koren zal kunnen scheiden, en of de verschillen in aanpak in de lokale Ordes, door Kortmann met betrekking tot de VSO aan de kaak gesteld, niet ook in de permanente opleiding zullen ontstaan.’