Kantoren reageren op rapportage van de commissie-Kortmann
Einde aan de vrijblijvendheid van de stageopleiding. Dat is een van de kernpunten uit het rapport van de commissie-Kortmann waar kantoren het hartgrondig mee eens zijn.
‘Ik kan me goed vinden in het rapport van de commissie-Kortmann.’ Dat is de meest gehoorde opmerking als advocatenkantoren om een reactie wordt gevraagd. Maar wel met toevoegingen als: ‘Toch jammer dat’ en ‘Kortmann heeft een kans laten liggen’.
‘Het is een uitstekend en grondig rapport’, zegt Bernard Roelvink, coördinator van de Brauwerij, het interne opleidingsinstituut voor advocaat-stagiaires van De Brauw Blackstone Westbroek. ‘Kortmann staat een verhoging van de kwaliteit van de opleiding in de cognitieve vakken voor, zoals ten aanzien van de procesrechtvakken. Dat is verstandig omdat er al jaren twijfel bestaat over het niveau waarop die vakken worden onderwezen.’ Dat laatste was voor De Brauw dan ook een van de redenen om de Brauwerij op te richten.
Steven Schuit, voorzitter van de Law Firm School, die de opleiding van jonge advocaten van veertien Zuidas-kantoren verzorgt, was aanwezig bij de presentatie van het ‘prima’ rapport. ‘Het drong direct tot me door: wat Kortmann wil, is eigenlijk niet zo ingewikkeld. Wij als LFS hebben een groot belang bij deze ontwikkeling, omdat we niet tevreden zijn over de opleidingen aan de rechtenfaculteiten en die van de Orde. Gelukkig vindt Kortmann dat ook.’
Bob Parmentier heeft als plaatsvervangend lid van het College van Afgevaardigden al een discussie meegemaakt over de kwaliteit van de beroepsopleiding naar aanleiding van de rapportage van Kortmann. ‘De kern was: we moeten de kwaliteit van de opleiding goed in de gaten houden, en: hoe kan het beter? Ik ben het met Kortmann eens dat de huidige opleiding niet meer van deze tijd is. Zo is het eigenlijk raar dat iedereen alle vakken moet doen, terwijl veel advocaten later in hun werk niets meer doen met enkele vakken, waardoor de kennis sowieso veroudert.’ Parmentier is verbonden aan Parmentier & Oass Advocaten, een Haarlems kantoor met vier advocaten en een jurist die in december zal worden beëdigd. Het kantoor laat op haar website weten: ‘regelmatig op zoek naar advocaat-stagiaires’.
Als het aan Kortmann ligt, gaat de opleiding van advocaat-stagiaires op de schop. De beroepsopleiding (eerste jaar) en de voortgezette stage-opleiding (tweede en derde jaar) worden vervangen door een driejarige ‘geïntegreerde’ opleiding, waar jonge advocaten in een major hun keuze maken voor straf-, bestuurs- of civiel recht, en een minor, wat de tweede keuzerichting is.
‘Wat ik ook goed vind aan het rapport’, vervolgt Roelvink van de Brauwerij, ‘is de gedachte om de opleiding zich over drie jaren te laten uitstrekken, dus zonder die knip tussen beroepsopleiding en voortgezette stage-opleiding. Verder sta ik ook achter het idee om de opleidingen zoals die door de verschillende balies worden aangeboden, centraal aan te sturen. En tot slot is het goed om te komen tot een actieve samenwerking tussen universiteiten, de Orde en de lokale ordes. Rechtenfaculteiten zou je zeker goed kunnen betrekken bij de opleiding van advocaat-stagiaires, op de wijze waarop bijvoorbeeld bij de Grotius Academie praktijk en wetenschap samenkomen. Dat was voor de commissie-Kortmann geloof ik ook een rolmodel.’
Vrijblijvendheid
Een belangrijke wijziging die alle stagiaires gaan voelen, betreft de vrijblijvendheid van de opleiding: daar komt een einde aan. Wie nu slechts aanwezig is op een cursus krijgt al opleidingspunten, ook al zit hij of zij de krant te lezen of te twitteren. Die wijziging wordt breed gedragen.
Bijvoorbeeld door Willem Ausma, verbonden aan Ausma De Jong Advocaten te Utrecht, een kantoor met elf advocaten, met een nadruk op strafrecht. Ausma geeft zelf ook cursussen, zoals strafprocesrecht. ‘Je hebt weleens dat er twee stagiaires in de zaal zitten die het echt interesseert en de rest moet je maar de hele dag zien te vermaken. Dat zijn de mensen die nooit meer iets met dit vak zullen doen. De cursus heeft geen raakvlakken met hun dagelijkse praktijk, daarom zijn ze weinig gemotiveerd.’ Want dat is volgens Ausma, zoals ook advocaat Parmentier zegt, een groot nadeel: ‘De huidige opleiding vormt een probleem voor gespecialiseerde kantoren. Hun stagiaires moeten vakken volgen waarmee ze nooit meer iets zullen doen.’
‘De vrijblijvendheid waar Kortmann vanaf wil, klinkt mij als muziek in de oren’, reageert Schuit van de Law Firm School. ‘De methodiek die wij bij de LFS hanteren, sluit aan bij die van de Grotius Academie, waarvan ik aan de wieg stond en waar ik nog steeds in het bestuur zit. En die staat tegenover de methodiek die bij Orde-cursussen wordt gehanteerd: daar zitten stagiaires soms te slapen, er vindt geen respons plaats, er is geen interactie met de docenten en andere studenten. De stof die wordt behandeld beklijft nauwelijks. Docenten klagen dan ook steen en been. Bij de LFS is dat anders, docenten gaan opgewekt aan de slag met hun groepen, die actief meedoen.’
Huiswerk maken
Het einde van de vrijblijvendheid wordt door Kortmann op drie manieren ingevuld: stagiaires moeten zich voorbereiden op hun cursus, ze moeten huiswerk maken en ze moeten worden getentamineerd. De basisvakken worden nu al getentamineerd. ‘Maar dat is allemaal niet zo vreselijk moeilijk’, herinnert Ausma zich. ‘Het is lichter dan op de universiteit. Maar ik heb in Groningen gestudeerd en daar was strafrecht echt pittig.’
Bob Parmentier is kritisch over de tentamendrang. ‘Wat Kortmann voorstelt – zo’n beetje alle vakken tentamineren – vind ik geen verbetering. Het lijkt wel of hij een tweede fase voorstaat, zoals bij de opleiding voor medisch specialisten. Dat gaat te ver; het gaat meer om een goede basis. Veel beter zou het zijn om de opleiding echt te richten op de beroepspraktijk. Laat stagiaires een comparitie van partijen doen, een pleidooi houden, een dagvaarding schrijven en toets de stof inhoudelijk op deze wijze. Nu worden deze vaardigheden inhoudelijk niet getoetst en is er inderdaad slechts een aanwezigheidsplicht. In die zin vind ik het rapport een gemiste kans: het moet allemaal zwaarder, en meer, en kennelijk moet het moeilijker worden om advocaat te worden of te blijven. Maar het moet niet gaan om “meer”, maar om beter, en meer gestructureerd, dus om betere kwaliteit en aansluiting bij de praktijk die je ook feitelijk uitoefent.’
Dat is precies wat Nancy Dekens voorstaat. ‘Wat ik in het rapport mis is de nadruk op het aanleren van meer praktische vaardigheden’, zegt Dekens, verbonden aan het Amsterdamse strafrechtkantoor Dekens & Groenendaal, en op zoek naar een nieuwe stagiaire. ‘Hoe schrijf je een goede brief, hoe stel je een conclusie op, hoe presenteer je je naar je cliënten toe, hoe kun je een goede indruk maken op de rechter? Dat alles wordt nu vooral vanuit het kantoor geleerd. Daarnaast zou de inhoud van de opleiding meer gedifferentieerd moeten zijn, en meer toegespitst op het type kantoor. Daar zie ik meer heil in dan het tentamineren van allerlei vakken. Zo kun je je pas inschrijven bij de Raad voor Rechtsbijstand, zelfstandig strafzaken doen en als piketadvocaat optreden als je het tentamen strafrecht in de beroepsopleiding hebt afgelegd. Maar dat krijg je pas aan het einde van dat jaar. Voor een kantoor met onze omvang, met veel toevoegingszaken, is het wat dat betreft kostbaar om een beginnend stagiaire in dienst te nemen.’
Voorbeeld om de noodzaak van toespitsing te verduidelijken, geeft ook Parmentier: ‘Er zijn kantoren die mediatrainingen erg belangrijk vinden, maar daarvoor krijg je van Kortmann geen punten. Of een piketcursus voor een strafrechtkantoor. Zou dat dan wel weer punten opleveren? Een vak als jaarrekeninglezen, heel belangrijk volgens Kortmann, is niet echt relevant voor iedere praktijk. Waar trek je dan de grens?’ Om die reden is Parmentier ‘voor méér maatwerk in de opleiding’. Kantoren moeten dan zelf invloed kunnen uitoefenen op de opleiding van hun stagiaire. ‘Mede gezien de initiatieven van de Zuidas-kantoren is daar duidelijk behoefte aan, ook bij kleinere kantoren. Het lijkt mij raadzaam om te luisteren naar de wens van de praktijk.’ Daarom is het volgens Parmentier ‘geen slecht voorstel om over te stappen op een major en een minor’.
Verzwaring
Dat de opleiding daarmee zwaarder wordt, is bijna wel zeker. En daar staat Willem Ausma helemaal achter, laat hij in een reactie weten. ‘Als je ziet wat voor koekenbakkers er nu allemaal rondlopen! Rechters ergeren zich er kapot aan, en ik ook. Heb je een vak als strafrecht gedaan, dan sta je al op de piketlijst. En dan krijg je gelijk een zware moordzaak voor je kiezen. Een verzwaring is daarom terecht, als het maar gelijk opgaat met een specialisatie. En gelukkig kiest Kortmann ook daarvoor, met de leerlijnen in de major en minor.’
Maar niet iedereen vindt de huidige opleiding licht. H. Hilkens (‘liever geen voornaam’) van Hilkens Advocaten in het Limburgse Echt (drie advocaten) heeft in zijn dertigjarige loopbaan inmiddels wel enige ervaring met advocaat-stagiaires. ‘En ook met stagiaires die de dagelijkse druk op een kantoor én de druk van de opleiding niet aankunnen. Die vinden het gewoon al te zwaar. Het probleem ligt dan ook in een eerdere fase: op de universiteit. Wij zoeken nu weer een stagiaire, we kregen negen reacties. Een ervan zat ooit op het vmbo, die heeft in Maastricht zijn meestertitel gehaald. Heel knap, maar het zegt ook iets over de universitaire opleiding. Enkele andere sollicitanten hebben dan wel de meestertitel, maar het zijn gewoon geen echte juristen. Met andere woorden: ook met onvoldoende intellect kun je die titel halen. Ik kan me dus goed vinden in een aanscherping van het civiel effect, zoals Kortmann voorstelt.’
Bob Parmentier: ‘Zelf was ik ruim tien jaar geleden advocaat-stagiaire. Toen al gingen de verhalen rond dat het een stuk zwaarder was dan vóór mijn tijd. En toen al wilde men al een niveau boven het universitair niveau nastreven. Maar mijn schriftelijke tentamens duurden hooguit anderhalf uur. Op de universiteit kreeg je voor een wetboektentamen minimaal vier uur. Als je toch een universitair-plus-niveau nastreeft, waarom duurt een tentamen dan zo kort? Het ging dus niet om de diepgang van je kennis en je wetboekvaardigheid, maar slechts om hoe snel je kunt schrijven.’
Nancy Dekens deelt die opvatting. ‘Vrijblijvendheid vind ik niet het grootste probleem van de huidige stagiaire-opleiding. Huiswerk maken en tentamineren vind ik dan ook niet echt nodig. Met de universitaire opleiding staat wel vast dat juristen de belangrijkste leerstukken kunnen beheersen. Verdiepen is prima, maar met tentamineren wordt eigenlijk alleen getest of je onder druk kunt presteren.’
Hilkens vindt een verzwaring van de VSO prima, zelfs als het betekent dat stagiaires meer moeten studeren en minder uren op kantoor kunnen maken. Maar daar moet wel iets tegenover staan. ‘De Orde moet zich afvragen of de bescherming van de advocaat-stagiaire anno 2010 wel zo ver moet gaan. Het zou prettig zijn om gemakkelijk een stage-overeenkomst te kunnen beëindigen als een stagiaire niet voldoet, zeker voor de kleine kantoren. Nu zit je drie jaar aan zo iemand vast. Met veel moeite is het mij wel gelukt om in de afgelopen jaren van twee stagiaires voortijdig afscheid te nemen.’
Parmentier vindt het prima wanneer Kortmann voorstelt dat de Orde zich moet gaan mengen in het civiel effect. Maar voor hem mag dat verder gaan: er zou een master advocatuur moeten komen, gevolgd door een extra bar exam voor wie advocaat wil worden in een bepaald aantal vakgebieden. ‘Zo krijgen advocaten voldoende basis in de bachelorfase en zijn ze toch voldoende gespecialiseerd om het vak uit te oefenen. In die zin moet het zwaartepunt al in de bachelor komen te liggen. Universiteiten moeten dus een belangrijkere rol krijgen in de opleiding van advocaten: zij zijn gespecialiseerd in opleiden en in tentamineren. Vaardigheden leer je dan wel on the job.’
Signaal
Kortmann besteedt in zijn onderzoek speciaal aandacht aan de rol die universiteiten spelen bij de (voor)opleiding van advocaten. Zoals Law Firm School-voorzitter Steven Schuit het omschrijft: de commissie staat een harmonisatie van de rechtenopleiding voor, zodat de eindtermen van de universiteit de begintermen van de advocatenopleiding vormen. Dat noemt hij een goede zaak. ‘Maar het zal jaren kosten voordat je de rechtenfaculteiten en de Orde op één lijn hebt zitten. Maar het signaal dat Kortmann afgeeft is goed. Overigens hebben wij dat twee jaar geleden al bepleit, maar toen kregen we geen gehoor, sterker, we hoorden vooral negatieve geluiden.’
Volgens Schuit horen de cognitieve vakken in beginsel thuis op de universiteit. ‘Maar dat leidt er niet toe dat alle studenten goed genoeg zijn. Maar zelfs dat weten we niet precies: ze hebben een doctoraal of masterbul, met civiel effect, maar wat kunnen ze nou, wat weten ze? En wat moeten wij hen extra aanbieden zodat ze in de advocatuur aan de slag kunnen? We hebben er echt last van dat wij het niveau en de kennis van de jonge juristen maar moeilijk kunnen doorgronden.’
Bernard Roelvink van de Brauwerij ziet dat toch anders. ‘Het huidige “gat” zou volgens mij niet door de universiteiten hoeven te worden gevuld. Ik vind het niet op hun weg liggen om mensen voor een beroep klaar te stomen; daar ís een universiteit niet voor. De rechtenfaculteiten zouden aan de andere kant wel kunnen helpen door in het onderwijs meer ruimte voor mondelinge en schriftelijke presentaties in te bouwen. Maar ook meer schriftelijke examens in plaats van meerkeuzetoetsen, meer werkstukken laten maken, letten op syntactische juistheid en logisch rapporteren. Dat zouden de universiteiten wel tot hun taak mogen rekenen.’
De Orde moet, vindt Schuit, nu met de universiteiten goede cursussen gaan aanbieden. ‘Of de universiteiten doen dat alleen, want dat is een echt vak. Doceren is echt heel wat meer dan een leuk juridisch boek toelichten met verhalen. De universiteiten zullen graag bereid zijn mee te werken, want die zijn altijd op zoek naar derdegeldstroom-activiteiten. Wel moet er een organisatievorm worden gevonden die buiten de bureaucratie zal treden. In feite zijn wij van de LFS al een model dat kan worden nagebootst, wat landelijk kan uitrollen. Je kunt ook in één arrondissement beginnen met één universiteit en dat dan uitrollen.’
Wat Schuit ook sterk vindt aan het rapport, is de handhaving van het vrijstellingenbeleid. ‘Prima, om die reden kan de LFS ook blijven voortbestaan. Niet dat wij dat zo graag willen. Ons instituut is ontstaan uit een noodsituatie, omdat de Orde een vacuüm had gecreëerd dat moest worden opgevuld. Als de Orde, met dit rapport in het achterhoofd, opleidingen gaat aanbieden die goed genoeg zijn, dan wordt de LFS overbodig. Dan krijg je een situatie zoals die zou moeten zijn: Orde en universiteiten verzorgen de opleiding van jonge advocaten.’
Training on the job
Maar ook Roelvink ziet duidelijk verbanden tussen de wensen van Kortmann en zijn instituut, de Brauwerij. Het opleidingsmodel dat Kortmann voorstaat, wordt in de Brauwerij eigenlijk al toegepast, zegt hij. ‘Op één uitzondering na. Onze jonge advocaten – ze stromen ieder halfjaar in en deze keer zijn dat er veertien – beginnen in de Brauwerij met een volledige “training on the job”, naast de verplichte opleiding. Dat is iets wat de Orde moeilijk kan kopiëren of opleggen aan de kleinere kantoren. Wij hebben dat gedaan omdat we er behoefte aan hadden en constateerden dat het opdoen van praktijkervaring op een te verhapstukken niveau geen onderdeel uitmaakte van de stageopleiding.’ Dat gemis was dé reden om met de Brauwerij als opleidingssectie te starten.
Volgens Roelvink is het denkbaar dat Brauwerij-stagiaires weer mee gaan doen aan het onderwijs van de Orde, zegt hij, ‘wanneer die opleidingen weer op hoog niveau worden gegeven’. Overbodig wordt de Brauwerij niet. ‘Ons eerste halfjaar is immers uniek. Ik zou er wel voor willen pleiten de basisvakken in het eerste jaar te houden en de VSO-vakken daarna aan te bieden. Organisatorisch is dat het best.’
Alles overziende vindt LFS-voorzitter Schuit dat het een hele opgave is om het huidige opleidingssysteem om te gooien. ‘Wat wij doen bij de LFS is nog relatief eenvoudig: veertien kantoren werken samen met twee universiteiten – Utrecht en Nijmegen – en er stromen jaarlijks zo’n honderd nieuwe stagiaires in. De Orde heeft te maken met enorm grote aantallen, zowel kantoren als stagiaires.’ En juist daar zit volgens Schuit het zwakke element in Kortmanns rapport: hij geeft niet aan langs welke wegen dit probleem moet worden aangepakt. ‘Afgezien daarvan ben ik tevreden over het rapport. We moeten wel oppassen dat het niet bij mooie woorden blijft. En eigenlijk had er ook best in mogen staat dat, ondanks alle kritiek, Nederland het nog steeds beter doet dan de ons omringende landen.’
Hogere opleidingskosten: wel een probleem, geen probleem
Een zwaardere opleiding, met voorbereiden, huiswerk maken en toetsen wordt volgens Kortmann vijftien tot dertig procent duurder dan de huidige opleiding. Wat vinden advocaten daarvan?
Steven Schuit (Law Firm School): ‘Wat Kortmann voorstelt, zal er hoe dan ook toe leiden dat een stagiaire wat minder uren zal werken en meer tijd zal moeten besteden aan de studie. Voor grote kantoren is dat makkelijker op te vangen dan voor de kleinere. De financiering wordt een heet hangijzer. Wat wij bij de LFS doen is namelijk heel erg duur. Voer je dat model Orde-breed in, dan is de vraag: zijn we met z’n allen draagkrachtig genoeg om dat te bekostigen?’
Willem Ausma (Ausma De Jong): ‘Het is heel goed dat Kortmann ervoor pleit dat stagiaires zich moeten voorbereiden op de cursussen. Zo’n opleiding is een investering in jezelf, en daarom zou een stagiaire niet onder kantooruren moeten studeren. Mijn patroon zei tegen mij: jij wilt toch zo graag advocaat worden! Met andere woorden: voorbereiden op cursussen en huiswerk maken doe je maar in je eigen tijd, in de avonden of weekenden. In die zin hoeft het niet veel extra te kosten.’
Bob Parmentier (Parmentier & Oass): ‘De kosten die gemoeid zullen zijn met de nieuwe opleiding vinden wij als klein kantoor best een probleem. Je neemt al een ondernemingsrisico door een nieuwe stagiaire aan te nemen en al helemaal als daar nog eens 15.000 euro aan opleidingskosten bij komen. Je neemt iemand aan die je kan ondersteunen, en dan heeft zo iemand daar onvoldoende tijd voor, zeker als er een verplicht curriculum komt. Dan zijn stagiaires aanzienlijk moeilijker inzetbaar. Een verplicht curriculum van drie jaar lijkt me niet nodig als er een master advocatuur komt. Daarmee kunnen de kosten van de opleiding juist omlaag.’
H. Hilkens (Hilkens Advocaten): ‘Dat het duurder wordt, moet geen probleem zijn, ook niet voor een klein kantoor. Een stagiaire neem je toch al niet aan om er aan te verdienen, het is mooi als je na drie jaar uit de kosten bent. Stel dat de opleiding niet 4.000 maar 8.000 euro kost, welk kantoor kan dat niet dragen als je een stagiaire aanneemt? Als iemand enkele weken ziek thuis zit ben je dat bedrag ook kwijt. Die extra kosten zijn peanuts, en als het goed is heb je er als patroon – en dus als kantoor – veel profijt van en verdien je het dubbel en dwars terug.’
Bernard Roelvink (de Brauwerij): ‘Ik weet niet of het duurder wordt omdat ik het slagveld van de financiering niet kan overzien. De kosten zouden wat mij betreft geen te hoge drempel mogen opwerpen om advocaat te worden.’
Nancy Dekens (Dekens & Groenendaal): Dat de nieuwe opleiding ook duurder wordt, het zij zo. Wel zullen wij andere afwegingen maken, door bijvoorbeeld eerder een gevorderde dan een beginnende stagiaire aan te nemen.’
Bob Parmentier: ‘Het idee om bepaalde meerkosten voor stagiaires om te slaan over de gehele beroepsgroep lijkt mij onhaalbaar. Dan zouden alle advocaten die kosten moeten dragen voor bijvoorbeeld de grote kantoren aan de Zuidas, die veel meer stagiaires aannemen. Daarvoor zullen we de handen niet op elkaar krijgen, vermoed ik.’
Michel Knapen, journalist