Een eerste peiling bij de lokale Ordes over het rapport Kortmann levert gematigd positieve reacties op. Dat de commissie de discussie over de positie van de Law Firm School uit de weg gaat, is een gemiste kans, vindt de Haagse portefeuillehouder Arjen van Rijn.
‘Ik vind het een leuk plan,’ zegt Agaath Reijnders, adjunct-secretaris van de Amsterdamse Orde. ‘Alleen al omdat ze ook eens kijken naar wat het civiel effect eigenlijk inhoudt. Daardoor leg je een betere basis bij de toestroom. Wij kunnen moeilijk beoordelen wat een vak inhoudt – soms staat het op een bul, maar ik heb de indruk dat het per universiteit nogal verschilt. En dan heb ik het nog niet eens over buitenlandse cijferlijsten.’
De verbetering van kwaliteit spreekt ook Monique Vroemen, portefeuillehouder opleidingen in Arnhem, wel aan. ‘Ik heb zelf bestuursrecht gedoceerd in de opleiding. En ik kan me er wel in vinden dat je iets meer vraagt op het cognitieve vlak. Anderzijds: je moet niet overdrijven. Een opleiding van drie jaar is behoorlijk zwaar. De stage is ook bedoeld om praktische kennis op te doen: je moet leren hoe je procedeert, hoe je met cliënten omgaat. Dat heeft meer met EQ dan met IQ te maken. Ik heb niet het idee dat het met de kennis van stagiaires zo slecht gesteld is. En vergeet niet: 60 tot 70% van de zaken hebben geen wetenschappelijk betoog nodig, maar een praktische denkwijze. Je hebt steengoede advocaten, die voor iedereen in de bres springen en die gewoon heel praktisch zijn ingesteld, en gewoon aan de slag willen. Die mensen moet je niet afschrikken met een zware studie van drie jaar.’
‘Je kunt niet tegen een betere opleiding zijn,’ zegt Paul Wemmers, portefeuillehouder opleidingen van de Alkmaarse Orde. ‘Dit rapport is een eerste aanzet, het zijn nog maar aanbevelingen. De Orde zou de Orde niet zijn als het klakkeloos werd overgenomen.’ Een heikel punt wordt ongetwijfeld het harmoniseren van de stagereglementen, denkt Wemmers. ‘Hoe ga je dat vormgeven? Als lokale Orde moet je er toch een stem in hebben. Wij houden ook het toezicht, we beoordelen de stagiaires. Dat zou ook landelijk kunnen, maar dat doen we niet omdat we vinden dat er ook lokale verschillen zíjn.’
Zo staat Alkmaar, anders dan bijvoorbeeld Amsterdam waar meer nichekantoren zijn, nog altijd een brede opleiding voor. ‘Dat zie ik in die leerlijnen niet goed terug. Wij vinden: als je strafrecht doet, moet je toch ook ervaring opdoen op een ander gebied. In Amsterdam zien ze dat heel anders.’
Lastig
Maar ook in Amsterdam stuit de praktische uitwerking wellicht op problemen. ‘De eis van proceservaring, en op minor-gebied enige proceservaring, kan lastig zijn voor sommige kantoren,’ zegt Agaath Reijnders. ‘Ik vraag me af of dat haalbaar is. In Amsterdam moeten stagiaires vijf keer in rechte optreden. Dat levert voor sommige kantoren nu al problemen op omdat ze niet genoeg procedures hebben. De cliënt accepteert het vaak niet als de stagiaire voor de rechter optreedt. Dat moet je je realiseren voor je dit soort eisen in de opleiding zet. Maar het is wel goed om het materiële en formele recht in leerlijnen bij elkaar te zetten: om casus te hebben en daarover te procederen.’
Alleen de organisatie
Opvallend non-issue in het rapport is de toekomstige positie van de Law Firm School, tot ergernis van de Haagse medeportefeuillehouder stagiaire-aangelegenheden Arjen van Rijn. ‘Een degelijker opleiding is op zich een nobel streven. Maar bestaat het probleem of je voor een specialistische deelopleiding kiest nu niet meer? Eén van de vragen is nog altijd: verzorgen we met z’n allen een opleiding die voor alle advocaten geldt, of vinden we dat bepaalde segmenten hun eigen gang kunnen gaan? Specialistische kennis doe je op in de praktijk, en als je het niet weet vraag je het iemand. Een beroepsopleiding dient om de meerwaarde van de advocaat duidelijk te maken, zodat je je kennis in een advocatuurlijke setting beheerst. Dat is de basis. Het rapport ontwikkelt er geen interessante gedachtegang over, aanknopingspunten vind je er niet. Het blijft nogal steken in de organisatorische context. Een gemiste kans. Die discussie moeten we dus alsnog op gang brengen.’
Lang niet alle ordes hadden bij het ter perse gaan van deze special hun standpunt bepaald. Het College van Afgevaardigden zal het rapport Kortmann op 1 december bespreken.
Tatiana Scheltema, journalist