Relatie tussen patroon en stagiaire
‘Pianospelen tegen de wind in’
De vorming van een advocaat gebeurt tijdens de stage. Vers van de universiteit is de student een onbeschreven blad en het is de taak van de patroon om hem of haar op te voeden in het vak, dat vooral draait om heldere communicatie.
Na haar studie solliciteert Marieke Jansen bij een gerenommeerd advocaat. Deze markante eenpitter staat bekend om zijn scherpzinnige betogen en Jansen hoopt veel van hem te kunnen leren. Maar al gauw gaat het mis. Jansen wil graag personen- en familierecht doen, maar haar patroon doet voornamelijk strafrecht. ‘Ik mocht wel personen- en familierecht doen, maar er was niemand die me zei: zo moet het. Dus ik heb het mezelf moeten aanleren en soms heel stomme fouten gemaakt: dingen in een verzoekschrift gezet die er totaal niet toe doen, of helemaal niet eens kúnnen. Als ik mijn processtukken van zes jaar geleden terugzie, stijgt het schaamrood me naar de kaken.’
Maar Jansen (niet haar echte naam) hield vol. ‘Ik heb heel vaak gedacht: wat is mijn doel? Nou: mijn stage afronden en voor mezelf beginnen. Ik zat er nu eenmaal. En tegen de tijd dat je bedenkt dat dit niet is hoe het hoort, ben je alweer anderhalf jaar verder, heb je de Beroepsopleiding achter de rug en denk je: de rest van die drie jaar zit ik ook nog wel uit. Verandering van patroon levert toch vertraging op. Dan maar even doorbijten.’
Inmiddels heeft Jansen haar eigen praktijk, op een kantoor met drie andere eenpitters. Maar het gemis aan basiskennis was, vooral de eerste jaren, pijnlijk duidelijk.
De ervaring van Jansen is niet uniek. De Utrechtse advocaat Marijn Huijbers komt zelfs wel erger tegen. ‘Mensen van 25 met een burnout, die al helemaal opgebrand zijn door hun patroon. Het gaat soms heel erg mis.’ Huijbers is vertrouwenspersoon voor stagiaires in Utrecht, en wordt zo’n tien tot vijftien keer per jaar benaderd door stagiaires die het met hun patroon niet meer zien zitten.
Of patroon en stagiaire elkaar goed liggen is, net als elke relatie, vaak gewoon een kwestie van chemie, zegt Huijbers. ‘Daarom spelen dit soort problemen net zo goed op grote kantoren met een prima reputatie als bij eenpitters met een minder goede naam.’ In het laatste geval kun je maar beter zorgen dat je snel weg bent, zegt Huijbers, om erger te voorkomen. ‘Op grotere kantoren kun je nog wel eens op een andere sectie aan de slag.’
Slechte communicatie
De grote gemene deler van de problemen die hij tegenkomt is slechte communicatie, zegt Huijbers. Vaak gaat het al vrij vroeg in de stage mis. ‘De patroon geeft een opdracht en de stagiaire komt met iets anders terug, want hij heeft het niet begrepen. En dan gaat het van kwaad tot erger. Dan hoor je dat een patroon al heel snel een oordeel klaar heeft over de stagiaire, hem niet geschikt vindt voor de advocatuur en overal aanleiding in ziet om hem dat te vertellen. En de stagiaire kan zich daar nauwelijks tegen verweren, alleen al omdat hij geen referentiekader heeft van hoe de patroon met hem om dient te gaan, of wat je dan wél tot een goede advocaat maakt. Je kunt niet zeggen: nou, mijn vorige baas was juist erg tevreden.’
Het vervelende alleen is dat stagiaires vaak pas bij hem komen als het al te laat is, terwijl problemen vaak relatief makkelijk op te lossen zouden zijn met een paar simpele afspraken, zegt Huijbers. ‘Als je bijvoorbeeld het gevoel hebt dat je patroon je te veel laat zwemmen kun je heel concreet zeggen: we nemen elke dinsdag- en donderdagochtend de zaken door.’
In ruim de helft van de arrondissementen is het volgen van een patroonscursus inmiddels verplicht, andere arrondissementen kunnen voorwaarden stellen aan de goedkeuring van een patronaat. De patroon is de spiegel van de aankomend advocaat. Van hem (of haar) leert de stagiaire wat het vak in de dagelijkse praktijk inhoudt: praktische vaardigheden, maar ook de organisatie van de praktijk en de manier waarop je met cliënten, wederpartijen, en de rechterlijke macht omgaat. In de ideale situatie is de patroon rolmodel, sparringpartner, en coach tegelijk.
Voor de leeuwen
De stageperiode vormt de blauwdruk voor de latere loopbaan van de advocaat. Marcel Teunis van Stein Advocaten uit Zwolle liep al tijdens zijn studie stage bij de legendarische advocaat Helmut Stein, en ging in 1980 bij hem in de leer. Die eerste jaren waren zwaar. ‘Ik werd meteen voor de leeuwen gegooid. Hij sleepte me overal mee naartoe: naar de Raad van State, naar arbitrages. “Maak jij de conclusie maar,” zei hij dan. Als er een nieuwe zaak kwam, kreeg ik die. Als de cliënt dan zei: ik wil dat ú het doet, zei Stein: “U kunt ervan uitgaan dat iedereen die op mijn kantoor werkt, mijn vertrouwen heeft. En anders moet u maar ergens anders naartoe.”‘
Stein was het type advocaat dat je tegenwoordig nog maar zelden treft: behalve een encyclopedische kennis van het recht had hij verstand van muziek, geschiedenis, literatuur. Hij was jarenlang redacteur van dit blad en in zijn vrije tijd vertaalde hij Latijnse poëzie. Maar hij had ook een vlijmscherpe tong, die door vriend en vijand werd gevreesd. ‘Ik ben geloof ik de enige stagiaire die het bij hem heeft uitgehouden,’ zegt Teunis.
Van medewerkers eiste de kleine advocaat dat ze keihard werkten – zelf deed hij dat ook, van twee uur ’s nachts tot zeven uur ’s ochtends en van halfnegen tot vijf overdag, zeven dagen per week. ‘Het voordeel daarvan was dat hij alles wat ik maakte ’s nachts nakeek, en ’s ochtends vond ik het op mijn bureau.’ Met onzinvragen kon hij niet bij Stein terecht (‘dat zoek je maar op’), voor zinvolle vragen des te meer. ‘Het belangrijkste dat ik van hem heb geleerd, is knokken voor je
cliënt. Alles trok je uit de kast. En je moest niet snel tevreden zijn: advocatenwerk is maatwerk, geen standaardwerk.’
Het spartaanse arbeidsethos heeft Teunis van Stein, die in 1997 overleed, overgenomen. ‘Stein vond dat in de huwelijkse voorwaarden van een advocaat moest staan dat het kantoor te allen tijde voorging.’
Nu, dertig jaar later, hoort hij zichzelf ook weleens tegen anderen zeggen: ‘Kantoor is toch veel belangrijker?’ Maar de scherpe tong van Stein heeft hij ook geërfd, zegt Teunis. ‘Laatst sprak ik een advocaat van een ander kantoor, die zei: “Ze hadden me op kantoor voor je gewaarschuwd, maar je valt eigenlijk best mee.”‘
Voor het patronaat acht Teunis zichzelf niet geschikt. Hij heeft er het geduld er niet voor, zegt hij. ‘Mijn collega’s zijn daar veel beter in. En ik heb ook moeite om dingen uit handen te geven.’
Leo Spigt van Spigthoff in Amsterdam doet dat juist graag: als patroon geeft hij stagiaires liefst zo veel mogelijk vrijheid. ‘Ze hoeven dingen niet te doen zoals ik ze doe. Ik kijk naar de insteek en naar de kwaliteit. Ik geef een heel lange lijn en probeer steeds of ik de lijn nog ietsje langer kan laten vieren.’ De medeoprichter van de Amsterdamse Rechtswinkel (1972) en het Amsterdamse Advokaten Kollektief (1974) leerde zelf het vak vooral door het opnieuw uit te vinden. Van een stage binnen de ‘gevestigde kommercieel gerichte advokatuur’ wilden de eerste sociale advocaten niks weten, en tegen kantoren als dat van de oude Stein zetten ze zich juist af.
Tegen de stroom in
De eerste stagiaire van Spigt zélf was Gerda Driessen, voormalig partner bij Höcker in Amsterdam en tegenwoordig senior raadsheer bij het Amsterdamse Gerechtshof. Ze begon haar carrière als secretaresse van Spigt op het AAK. ‘Leo wist al wat ik kon, dus hij liet al vrij snel heel veel aan mij over. Voor ik het wist had ik een kast vol zaken.’
Van Spigt leerde ze dat je als advocaat moet ‘pianospelen tegen de wind in’. ‘Ik heb het vaak, soms letterlijk, gebruikt bij een pleidooi. Daarmee bedoelde hij: ook al voel je dat de sfeer op een zitting totaal de andere kant opgaat, uiteindelijk sta jij daar voor je cliënt en moet je weleens dingen naar voren brengen waar je zelf niet achter staat, of waarvan je eigenlijk wel weet dat het niet zal worden overgenomen. Maar je moet het toch doen.’
Winnen
Spigt leerde haar ook het belang van een behoorlijke omgang met andere advocaten: ‘Geen trucjes uithalen, geen onwaarheden verkondigen, geen dingen verzwijgen, want als de wederpartij daar achter komt sta je meteen op achterstand.’ Het lijkt zo logisch, maar is het bepaald niet, weet Driessen uit ervaring. Ze is sinds 2002 lid, en tegenwoordig plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline. ‘Als stagiaire wil je zo ontzettend graag winnen, dat heb ik zelf denk ik ook gehad. Maar er is vaak helemaal niks te winnen, en jij wint al helemaal niks. Het zijn partijen die uiteindelijk tevreden moeten zijn. Dus je moet goed werk leveren, maar een ander niet afkraken. Wat ik nu soms in het tuchtrecht tegenkom, dan denk ik: gaan we zo met elkaar om? Het merendeel van de klachten heeft te maken met goede communicatie, zowel met de cliënt als met de tegenpartij. Dus duidelijkheid heb ik altijd wel hoog in het vaandel staan. En dat kun je alleen maar hebben als het vak je op die manier wordt geleerd.’
Het patronaat werd in Nederland ingesteld in 1937, juist om beginnende advocaten – en rechtzoekenden – voor grove blunders te behoeden. Ons omringende landen met vergelijkbare rechtsstelsels kenden het patronaat al langer. De opzet van het systeem is in driekwart eeuw vrijwel dezelfde gebleven: de jurist die zich advocaat wil noemen, moet eerst drie jaar in praktijkleer bij een ervaren advocaat, de patroon, alvorens hij het beroep zelfstandig mag uitoefenen. (Sinds 1989 zijn stagiaires ook verplicht de Beroepsopleiding van de Nederlandse Orde van Advocaten te volgen.)