Vroeger ging een enthousiaste jongeman werken als stagiaire bij een advocatenkantoor – veelal zonder enige vergoeding. Bij gebleken geschiktheid werd hij (de huidige tijd waarin meer vrouwen dan mannen advocaat worden was toen nog niet aangebroken) medewerker en dan zo’n vijf of zeven jaar later ook compagnon. En dat bleef hij dan tot hij stopte – op 65- of 70-jarige leeftijd. Van kantoor wisselen, laat staan uit de maatschap gezet worden in verband met onvoldoende inzet of competentie, was ondenkbaar: een maatschap was nog solider dan een huwelijk; en dat was in die tijd ook zeer solide.
In de context van zo’n systeem was het begrijpelijk dat de jongeman bij toe-treden goodwill moest betalen (cliënten waren ook nog trouw en andere kantoren bleven beleefd uit de buurt van cliënten die elders al cliënt waren). En ook was het begrijpelijk dat de vertrekkende compagnon (een deel van) zijn pensioen genoot in de vorm van doorlopende winstrechten: de natrekrechten.
Maar inmiddels zijn de tijden wel zeer veranderd en is de grond voor natrekrechten en goodwill vervallen. De stabiliteit en trouw – van kantoorgenoten en cliën-ten – die daaraan ten grondslag lagen, zijn inmiddels goeddeels verdwenen.
Eerst over de natrekrechten: de winsten fluctueren meer dan vroeger (waardoor een natrekrecht veel meer of minder kan zijn dan ooit werd aangenomen). En nog belangrijker: het is inmiddels algemeen geaccepteerd dat eenieder zelf zijn pensioen opbouwt. En tot slot: natrekrechten behoorden bij een tijd dat kantoren alleen groeiden, maar dat is niet meer zo. Wat moet de enig overgebleven advocaat met een aantal oud-kantoorgenoten (die maar steeds ouder worden) aan wie hij een deel van de winst moet overmaken?
En over goodwill: goodwill is vooral verbonden aan een advocaat en steeds minder aan een kantoor. In het begin van een carrière als partner is dat nog niet zo duidelijk, maar vooral in deze tijden met toegenomen concurrentie moet de advocaat zelf zijn reputatie en klantenkring opbouwen. Cliënten kiezen niet meer ‘voor het leven’ voor een kantoor. Dit alles brengt mee dat ‘ingroeien’ in winstrechten voor jonge partners nog wel logisch is, maar dat uitbetaling van goodwill aan vertrekkende partners steeds minder logisch is. Bovendien dragen veel oudere partners niet meer bij aan goodwill. En wat je niet wilt, is dat een goede partner vertrekt met goodwill-vergoeding en dat de achterblijvers niet alleen moeten zien het gat te dichten maar ook nog een lening bij de bank moeten afsluiten om die goodwill op te brengen.
Kortom: afschaffen dus. Hoe doe je dat? Het is een mix van een cijferexercitie en een verstandig mediationachtig proces om alle belangen aan hun recht te doen komen. Een 64-jarige partner die over een jaar vertrekt en die goodwill zou krijgen, heeft geen flexibiliteit meer en geen voordeel van uitgespaarde bedragen. Een 35-jarige partner heeft dat wel zodat diens recht dus op nul kan worden gezet. En daartussen ligt een parabool waarover gesproken moet worden.