De Raad voor Rechtsbijstand schroeft haar inschrijvingseisen voor de advocatuur op. Gaat de instantie daarbij niet te ver? Waarom laat ze het niet aan de beroepsorganisatie over om de kwaliteit van de advocaten te toetsen?
Vaak hoort hij collega’s in de advocatenkamer klagen over de inschrijvingseisen van de raad, zegt strafpleiter Rob Oude Breuil (Damsté in Almelo.) Zelf zette hij een kritisch stuk op de site van zijn kantoor. ‘Geen misverstanden: ik vind het heel goed dat er kwaliteitseisen worden gesteld,’ zegt hij in een toelichting. ‘Maar de eisen van de Raad voor Rechtsbijstand gaan steeds verder omhoog, dat is een ontwikkeling die al enkele jaren aan de gang is. Terwijl de vergoeding voor de toevoegingen achterblijft. Ik zie steeds meer advocaten om mij heen de afweging maken of ze nog aan die eisen willen voldoen.’ Volgens Oude Breuil is het een ‘duur geintje’ om de benodigde opleidingspunten te halen voor handhaving van de inschrijving. Hij komt voor zijn eigen vakgebied al gauw op een rekensom van minstens 1200 euro per jaar.
‘Collega’s zien zich gedwongen om de inschrijving te laten verlopen. Ze moeten dan tegen cliënten, die ze misschien al jarenlang bijstaan, vertellen dat ze hen zelf moeten gaan betalen. Dat komt erop neer dat die cliënten verplicht zijn een andere advocaat te kiezen. Er is immers haast niemand die uit eigen zak een advocaat kan betalen. Dan zeg ik: “Hier is het recht op een vrije advocaatkeuze in gevaar.”‘ Ook betwijfelt Oude Breuil of de cursussen die hij moet volgen daadwerkelijk bijdragen aan kwaliteitsverbetering. ‘Ik vind ze toch wat vrijblijvend. We zijn allemaal afgestudeerde juristen, dus van een basisniveau mogen we wel uitgaan. Natuurlijk kent iedereen de zwakke broeders op het kantoor, maar ik vraag me af of we het aan de Raad voor Rechtsbijstand moeten overlaten om de kwaliteitseisen te bepalen. Ze worden op die manier wel erg machtig.’ Hij zou graag zien dat de Orde stelling neemt tegen de inschrijvingseisen van de Raad voor Rechtsbijstand.
Personen- en familierecht
‘Wij zijn als raad helemaal niet uit op macht,’ reageert Herman Schilperoort van de Raad voor Rechtsbijstand op de kritiek van Oude Breuil. Hij vindt dat de kwaliteitscriteria die zijn organisatie opstelt, ook geen inbreuk plegen op het recht op vrije advocaatkeuze. ‘Je kunt dat niet zomaar op een lijn plaatsen.’ De Raad voor Rechtsbijstand doet volgens Schilperoort simpelweg wat haar door de overheid is opgedragen: zorgen voor een effectieve en goede rechtsbijstand. ‘Het staat duidelijk verwoord in de wet dat wij, indien dat nodig is, ook aanvullende kwaliteitseisen mogen stellen.’ Schilperoort ontkent niet dat die eisen om toevoegingen te kunnen krijgen de laatste jaren zijn opgeschroefd. ‘Dat doen we niet zomaar, maar we reageren op signalen uit onze werkomgeving, uit de politiek, de rechtspraak en de ook de advocatuur zelf. We ontwikkelen onze kwaliteitseisen ook in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten. We streven naar consensus daarover met de Orde.’
Sinds deze zomer geldt als voorwaarde voor advocaten die toevoegingen voor personen- en familierechtzaken willen doen dat ze zich op dat terrein bijscholen. Verschillende opleidingsinstituten zijn daar op ingesprongen en geven cursussen waarmee advocaten zich kunnen kwalificeren voor de nieuwe inschrijvingseisen. Schilperoort legt uit dat de raad de eisen heeft ingevoerd omdat het personen- en familierecht steeds meer een specialisme is geworden. ‘Het familie- en personenrecht is niet meer iets wat je er even bijdoet als advocaat. Ondeskundige bijstand kan schadelijk zijn voor cliënten, juist in deze gevoelige zaken.’ Schilperoort kondigt aan dat er in de toekomst nog extra voorwaarden komen voor advocaten om zaken te kunnen doen op het terrein van het minderjarigenstrafrecht en uithuisplaatsing van minderjarigen in instellingen.
Kwetsbare groep
VVD-Kamerlid Ard van der Steur pleit er al langer voor dat de Raad voor Rechtsbijstand de kwaliteitseisen voor de advocatuur aanscherpt. ‘De raad moet aan de samenleving kunnen garanderen dat het belastinggeld dat zij verdeelt een verantwoorde besteding krijgt,’ zegt de oud-advocaat. ‘Dat klemt te meer omdat de groep die een beroep doet op de gesubsidieerde rechtsbijstand een kwetsbare is. Het gaat om mensen die lager op de maatschappelijke ladder staan, die de weg in de rechtspraak minder goed kennen en die dus ook minder snel een beroep zullen doen op hun klachtrecht als ze vinden dat een advocaat geen goed werk heeft afgeleverd.’ Van der Steur hoopt dat de aangescherpte eisen van de raad een stimulans zijn voor de Orde om de vereiste kwaliteitsslag binnen de advocatuur te versnellen. ‘Laat maar zien dat jullie het kunnen, zou ik tegen de Orde willen zeggen.’ Volgens Van der Steur hoort de Orde te streven naar een kwaliteitsniveau dat minstens overeenstemt met de eisen van de Raad voor Rechtsbijstand. ‘In de eindsituatie moet het zo zijn dat een inschrijving bij de balie voor de raad ook voldoende garantie voor kwaliteit is.’
Hans Vogels, lid van de Algemene Raad van de Orde, noemt deze opmerking van Van der Steur ‘erg interessant. Het is een duidelijke stip aan de horizon.’ Volgens Vogels is de Orde al druk bezig om de kwaliteitseisen op verschillende vlakken aan te scherpen. ‘Onder advocaten zelf is ook een grote groep die deze slag willen maken.’ Vogels wijst op de specialistenverenigingen in de advocatuur die hun leden al toetsen op hun vakkennis. Hij ziet ook een rol voor de Orde weggelegd bij het formuleren van bekwaamheidseisen voor specifieke rechtsgebieden. ‘De Duitse beroepsorganisatie doet dat al. Ik vind het erg inspirerend wat daar gebeurt.’ Tegelijkertijd wil hij ook weer niet de specialistenverenigingen overbodig maken. ‘We gaan die verenigingen niet van de mat vegen. Hun toegevoegde waarde is immers aanzienlijk.’
Klakkeloos
In een reactie op de Almelose advocaat Oude Breuil zegt Vogels dat de Orde de inschrijvingeisen van de Raad voor Rechtsbijstand niet klakkeloos accepteert. ‘We gaan niet zomaar mee met alles wat langskomt. De Orde kijkt, zonder meteen op de rem te gaan staan, kritisch naar inschrijvingseisen van de raad.’ Zo ligt er een geschilpunt met de raad over de gedragscode voor advocaten die personen- en familierecht doen. De raad wil als inschrijvingseis hanteren dat raadslieden die code ondertekenen. Vogels: ‘Wij van de Orde hebben geen probleem met een gedragscode, maar het is wel aan de Orde om die voor te schrijven. De Orde gaat over het gedrag van advocaten.’ Volgens Vogels maakt de Raad voor Rechtsbijstand als overheidsorgaan inbreuk op de onafhankelijkheid van de advocatuur als zij het gedrag van advocaten wil gaan controleren.
Schilperoort reageert dat de gedragscode van de Raad voor Rechtsbijstand afkomstig is uit de advocatuur zelf. De tekst is opgesteld door advocaten die namens de Orde zaten in een brede werkgroep echtscheidingszaken. ‘De Raad wil de code laten vervallen als de Orde de regels daaruit incorporeert in haar eigen gedragsregels.’ Volgens Schilperoort hoeft het niet per se de raad te zijn die kwaliteitseisen bijstelt en aanscherpt. Hij juicht, net als de Orde, initiatieven vanuit specialistenverenigingen voor een kwaliteitstoets toe. Schilperoort verklaart dat zijn organisatie zich ook wel kan vinden in de eindsituatie die Kamerlid Van der Steur schetst, waarin een inschrijving bij de balie zou volstaan. ‘Indien de Orde goede deskundigheidseisen stelt, zijn afzonderlijke eisen vanuit de raad op dit vlak niet langer nodig.’