Tuchtrechtspraak ter voorkoming van ‘ronselprakijken’ en in het belang van confraternele verhoudingen is in strijd met de belangen van rechtzoekende, het recht op vrije advocatenkeuze en de geheimhoudingsplicht. Dat stellen vier bestuursleden van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten.

Op 30 oktober jl. besliste de Raad van Discipline te Amsterdam dat het benaderen van een cliënt van een andere advocaat door het plaatsen van een terugbelverzoek bij een penitentiaire inrichting, zonder op voorhand met die  andere advocaat te overleggen, in strijd is met de huidige tuchtrechtspraak met betrekking tot ‘de regels voor overname van een strafzaak’.[1]
De uitspraak is een vervolg op eerdere tuchtrechtspraak over het, behoudens dringende omstandigheden, bezoeken van een cliënt van een andere advocaat zonder op voorhand met die advocaat te overleggen alvorens hem of haar te bezoeken.
Betrof de eerste uitspraak van het Hof van Discipline een advocaat  die aangezocht was door een derde[2], al snel volgde een gelijkluidende uitspraak in een geval waarop de advocaat was aangezocht door de gedetineerde zelf[3]. Met de onderhavige uitspraak brengt de Raad van Discipline het contact zoeken via een terugbelverzoek onder hetzelfde tuchtrechtelijke regime. Aan de belangen van rechtzoekenden wordt in deze  jurisprudentie  geen woord gewijd.
In een tussenbeslissing[4] in de zaak met betrekking tot het ’terugbelverzoek’ werd  expliciet verwoord dat deze  jurisprudentie, naast het belang van de confraternele verhoudingen, wordt geplaatst in het kader van  het tegengaan van zogenaamde ronselpraktijken.
Ondanks het feit dat de klager in deze zaak de klacht had ingetrokken, besliste de Raad van Discipline tot voortzetting van de behandeling van de klacht en overwoog daartoe:
‘De raad stelt vast dat uit de antecedentenlijst van verweerder blijkt dat hem terzake van de verweten gedraging (“ronselen” van andermans cliënten) eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Naar het oordeel van de raad ondermijnt de aard van de verweten gedraging in ernstige mate de confraternele verhoudingen tussen advocaten en raakt de verweten gedraging daarmee het belang van een goede rechtsbedeling, wat een algemeen belang is.’

‘Ronselpraktijken’
Nu in de  klacht  niet  het verwijt werd gemaakt van ‘ronselpraktijken’, heeft het er de schijn van dat deze overwegingen zijn beïnvloed door diverse publicaties waarin afgelopen jaar melding werd gemaakt van het ‘ronselen’ van andermans cliënten in gevangenissen door het betalen van eigen cliënten om andere gedetineerden te werven als cliënt, het met datzelfde doel ‘bestoken’ met brieven van gedetineerden en het zonder te zijn aangezocht gedetineerden te bezoeken.
Hoewel in die berichtgeving geen concrete gevallen worden genoemd, en ons ook geen tuchtrechtspraak bekend is waar een dergelijke handelwijze centraal stond, behoeft het geen betoog dat het ‘ronselen’ van andermans cliënten zonder te zijn aangezocht, door betaling, laster of smaad ten aanzien van de behandelend raadsman, onoorbare druk of oneigenlijke motieven niet is toegestaan en in strijd  is met hetgeen een goed advocaat betaamt.
Mede naar aanleiding van die berichtgeving, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten aangekondigd dat een  landelijk protocol dat agressieve acquisitie van andermans cliënten moet tegengaan in de maak is.
De onderhavige jurisprudentie ziet evenwel niet op dergelijke praktijken maar op het bezoeken van of contact zoeken met een rechtzoekende na daartoe te zijn aangezocht.

Terugbelverzoek
In de jurisprudentie voorafgaand aan de zaak met betrekking tot het ’terugbelverzoek’ zijn geen overwegingen terug te vinden over de geheimhoudingsplicht en het recht op vrije advocatenkeuze, anders dan de enkele vaststelling dat het recht op vrije advocatenkeuze bestaat.
In de onderhavige zaak werd overwogen dat niet is ‘gebleken’ dat voorafgaand contact met de raadsman op gespannen voet zou staan met de geheimhoudingsplicht, dat niet valt in te zien dat daarmee de belangen van de potentiële cliënt zouden zijn geschaad nu het ‘slechts’ om de wens ging om de zaak over te nemen en dat deze belangen niet op gespannen voet staan met de geheimhoudingsplicht.
Ten aanzien van het recht op vrije advocaatkeuze werd overwogen dat dit recht ‘in geen geval’ geweld is aangedaan nu gesteld noch gebleken is dat de eerste raadsman de cliënt tegen zijn uitdrukkelijke wens bijstond.
Wij menen dat de RvD met deze overwegingen een onjuiste, te beperkte uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht en het recht op vrije advocatenkeuze. Het recht van een verdachte om zich te laten bijstaan door een of meer advocaten van zijn keuze[5] kan alleen ten volle worden geëffectueerd als een verdachte ook de mogelijkheid wordt geboden zich te beraden op die keuze.
Het moet voor een verdachte mogelijk zijn in contact te treden met een andere advocaat teneinde te bezien of hij inderdaad van de diensten van de aangezochte advocaat gebruik wenst te maken.
Alleen zo kan een verdachte op juiste gronden overwegen of hij zijn belangen liever behartigd ziet door een andere raadsman of dat hij bij zijn toegevoegde raadsman blijft.
Indien een dergelijk verzoek komt via een derde, zoals een familielid, strekt een bezoek of het plaatsen van een terugbelverzoek er met name toe om deze wens te verifiëren bij de betrokkene zelf. Uit de toelichting op artikel 3.1.1. van de Gedragscode voor Europese advocaten volgt dat het de verantwoordelijkheid is van de aangezochte advocaat om zich te vergewissen van de bevoegdheid van de tussenpersoon en de wensen van de cliënt.
In de huidige tuchtjurisprudentie wordt dan ook ten onrechte overwogen dat de raadsman wiens zaak wordt overgenomen, ‘eerst’ de mogelijkheid ‘behoort’ te hebben bij zijn cliënt na te gaan of het daadwerkelijk diens wens is van advocaat te wisselen.
De geheimhoudingsplicht[6] van een advocaat  brengt met zich dat hij, behoudens de uitdrukkelijke wens van de rechtzoekende, de advocaat die op het moment van het verzoek rechtsbijstand verleent niet op voorhand van contact of bezoek op de hoogte brengt.

Vertrouwensbreuk
In de dagelijkse praktijk worden wij met regelmaat geconfronteerd met verzoeken om contact, telefonisch of middels een bezoek op de plaats van detentie, waarbij de wens wordt geuit dat de huidige advocaat daarvan (vooralsnog) niet op de hoogte wordt gesteld. Dit laatste om een voortijdige vertrouwensbreuk met die advocaat te voorkomen. De wens van de cliënt is uiteraard leidend voor de aangezochte advocaat. 
In een uitspraak van de Raad van Discipline in Den Bosch[7] werd een klacht over het bezoeken van een cliënt van een andere advocaat zonder voorafgaand overleg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht nu deze cliënt uitdrukkelijk had verzocht de behandelend advocaat niet in te lichten. De geheimhoudingsplicht brengt echter met zich mee dat slechts indien de cliënt uitdrukkelijk verzoekt om de desbetreffende advocaat wel in te lichten, dergelijk overleg  gelegitimeerd zou moeten zijn.
Veelal  is  een verzoek om contact ingegeven door de wens zich  te oriënteren op de vraag of hij zijn belangenbehartiging wenst over te dragen aan de aangezochte advocaat, zich wil laten bijstaan door meerdere raadslieden[8], behoefte heeft aan een second opinion over de gevoerde verdediging en strategie of andere kwesties die samenhangen met zijn verdediging wenst te bespreken met de aangezochte raadsman.
Indien het vervolgens daadwerkelijk tot een verzoek tot overname komt, dan pas dient overleg plaats te vinden ‘met het oogmerk dat de opvolgende advocaat behoorlijk wordt ingelicht over de stand van de zaak.’ Dat alles in het belang van de rechtzoekende.

De geheimhoudingsplicht, het recht op vrije advocatenkeuze en het vrije verkeer tussen raadsman en rechtzoekende wegen zwaarder dan (goede) confraternele verhoudingen of de wens om vermeende ronselpraktijken te voorkomen.[9]
Deze plichten en rechten zijn de basis van ons bestaansrecht. Wij menen dan ook dat het een advocaat vrij dient te staan om, indien daartoe aangezocht, een gedetineerde rechtzoekende te bezoeken teneinde diens wensen over eventuele bijstand te vernemen zonder de behandelend advocaat daarvan op voorhand op de hoogte te stellen. Evenzo als het een advocaat vrijstaat een niet gedetineerde rechtzoekende op kantoor te ontvangen.

Bart Nooitgedagt, Lian Mannheims, Geertjan van Oosten en Taru Spronken[10]

[1]    Raad van Discipline te Amsterdam d.d. 30 oktober 2012, LJN YA3400.
[2]    Hof van Discipline d.d. 29 maart 2010, LJN YA0555.
[3]    Raad van Discipline te Amsterdam d.d. 11 januari 2012, LJN YA2359, Hof van Discipline 12 maart 2012, LJN YA2574 en YA1687.
[4]    Raad van Discipline te Amsterdam, 23  mei 2012, LJN YA2757, overweging 3.2.
[5]    Zie onder meer  artikel 6 lid 3 onder c van het EVRM, artikel 14  lid 3 sub d van het IVBPR en artikel 38 van het Wetboek van Strafvordering.
[6]    Zie naast onder meer artikel 6 van de Gedragsregels, artikel 2.3.1. van de Gedragscode voor Europese Advocaten.
[7]    Raad van Discipline te Den Bosch d.d. 23 mei 2011, LJN 1710.
[8]    Zie artikel 38 van het Wetboek van Strafvordering.
[9]    Blijkens artikel 5.1.1. van de Gedragscode voor Europese advocaten mag de confraternaliteit ‘nooit’ de belangen van de advocaten tegenover de belangen van de cliënt stellen.
[10]   De auteurs zijn respectievelijk voorzitter, vice-voorzitter, secretaris en adviserend bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten.

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie