David Zabriskie is een Amerikaanse profwielrenner die van 2001 tot 2003 als trotse en integere nieuwkomer fietste in de US Postal ploeg van Lance Armstrong en daarna nog twee jaar als gecorrumpeerde epo-gebruiker. In de zomer van 2003 stelde de ploegleiding hem in een café in Gerona voor de keuze: aan de spuit of uit het team en dan dus al die jaren van investering in een wielercarrière zinloos maken. Die avond werd de naald door de teamarts voor het eerst bij hem in een ader gedreven. Dat was wrang en cynisch: Zabriskie komt uit een familie van drugsgebruikers en koos nu juist voor een wielercarrière om aan dat milieu en aan een gedoped leven te ontsnappen.
Onlangs gaf Bill Bock in Nederland een lezing aan een groep juristen die zich bezighouden met tuchtrechtspraak in de sport (Instituut Sportrechtspraak). Bock is zelf jurist en had binnen de Amerikaanse dopingautoriteit USADA de leiding van het onderzoek naar het dopinggebruik van Armstrong en zijn US Postal ploeg. Hij begon zijn verhaal met de morele corruptie die zich aan Zabriskie (en eigenlijk aan al zijn ploeggenoten) had voltrokken. Beetje vet-Amerikaans aangezet maar wel illustratief voor de diverse implicaties van zo’n lang ongemoeid gelaten (althans: niet opgerold) epo-imperium: als good guys machteloos moeten ondergaan dat bad guys onbestraft voordeel hebben van hun euveldaden breidt de erosie van de moraal zich uit als eendenkroos in stilstaand water.
Is het beleid van V&J en het regeerakkoord voldoende van dergelijke inzichten doordrongen?
Niet overal, lijkt me. Ik maak een paar kanttekeningen.
Er wordt veel meer gesproken over oppakken en opsluiten als doel op zich en wellicht met het doel het vaderlandse veiligheidsgevoel te vergroten dan om ons handhavingssysteem instrument te laten zijn voor het ingescherpt houden van normen: het inpeperen van het risico op een straf als een reden om iets niet te doen, is iets anders dan het bevorderen van zeventien miljoen eigen maatschappelijke verantwoordelijkheden. Maar misschien is dat ook geen justitietaak?
Onbestrafte misdaad is een bedreiging van de morele standvastigheid van ook mensen van goede wil. Dat rechtvaardigt een genuanceerde blik op de tamelijk gesjabloneerde typecasting van daders en slachtoffers die onze overheden bezigen. Veel (statistisch gesproken zelfs een ruime meerderheid) misdaad blijft in ons land nu eenmaal onbestraft (zie opnieuw Folkert Jensma, ditmaal in NRC Handelsblad van 7 november 2012). Dat maakt de prikkel om netjes te blijven zwak voor mensen die niet het voorrecht hebben hardwerkende (goedverdienende en goed gehuisveste) Nederlanders te zijn – hoewel ik voor al die laatsten ook niet de hand in het vuur steek.
Dat leidt tot een tweeslachtige bespiegeling: het is goed voor de krasvastheid van de vaderlandse moraal als foute lui niet met hun onmaatschappelijkheid wegkomen; de justitieparagraaf staat in dienst van vooral dat doel (en van het bezuinigingsdoel natuurlijk). Maar het is ook goed te bedenken dat foute lui vaak een geschiedenis hebben die er niet had moeten zijn of in omstandigheden zijn gekomen die ze, zoals Zabriskie, niet echt hebben kunnen vermijden. Daarom is het goed dat het akkoord vermeldt dat ook wordt ingezet op het tijdig signaleren van risicogedrag en het voorkomen van criminele carrières. En ook tijdige resocialisatie staat als doel genoemd (‘zodat weer een nieuw perspectief ontstaat’). Dat is dus mooi en evenwichtig. Maar dit staat allemaal alleen maar in de inleiding; geen van de concrete beleidspunten adresseren dit specifiek. Wil het parlement hier een beetje op letten?

Jan Loorbach, algemeen deken

Download artikel als PDF

Advertentie