Door een nieuwe wetswijziging krijgen bestuursrechters meer zeggenschap in conflicten. Wat betekent dit voor de advocatuur?
Bestuursrechters krijgen meer mogelijkheden om een beslissing te nemen in conflicten tussen burgers en bestuursorganen. Dat is het gevolg van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht die begin deze maand in werking is getreden.
Volgens Roland Mans, advocaat gespecialiseerd in het bestuursrecht bij de Clercq in Leiden, zullen advocaten vooral veel merken van het relativiteitsvereiste. Daarbij mag de rechter alleen overheidsbesluiten vernietigen als de burger zich beroept op de regel die is bedoeld zijn eigen belangen te beschermen. ‘Het is nogal wat: een burger dient voortaan niet alleen rechtstreeks getroffen te zijn in zijn eigen belangen om toegang te hebben tot de bestuursrechter, maar als hij daar binnen is, kan hij zich ook alleen nog maar beroepen op normen die strekken tot de bescherming van zijn belangen.’
Mans geeft een voorbeeld: ‘Daardoor kan een villabewoner een daklozen opvang niet tegenhouden met een beroep op fijnstof-normen. Het kan wel zo zijn dat die daklozen teveel fijnstof voor hun kiezen krijgen, maar die norm strekt niet tot bescherming van het belang van de villabewoner, dus kan zij zich er niet op beroepen.’
Deze uit het civiele recht overgehevelde rechtsfiguur, was al via de Crisis- en herstelwet het bestuursrechtelijke domein binnengedrongen, licht Mans toe. ‘Nu geldt die dus voor het hele bestuursrecht. Mijn inschatting is dat de invoering van het relativiteitsbeginsel ervoor zal zorgen dat veel zaken de bestuursrechter niet zullen halen, simpelweg omdat een burger geen normen voor handen heeft waarop hij of zij zich kan beroepen in zijn of haar strijd tegen een besluit.’
Grote Kamer
Verder is Mans te spreken over het nieuwe rechterlijke toetsingsmodel dat in de wet is opgenomen. ‘Dat nieuwe model zal de afhandeling van zaken niet zozeer sneller maken, maar er wel voor zorgen dat aan het fenomeen van eindeloze procedures in dezelfde zaak een einde komt.’
‘Interessant’ noemt Mans de invoering van de Grote Kamer. ‘De drie hoge bestuursrechters hadden al werk gemaakt van meer rechtseenheid in het bestuursrecht door het reguliere rechtseenheidsoverleg in te voeren. In de praktijk leidde dat steeds vaker tot uitspraken van de drie colleges, waaruit duidelijk bleek dat zij hun rechtspraak op elkaar afstemden. Het was ook wel onverteerbaar aan het worden dat drie colleges eenzelfde wet (de Awb) zo vaak verschillend uitlegden en toepasten, aldus Mans.
De invoering van de Grote Kamer tilt het rechtseenheidsstreven naar een nieuw niveau, zegt de bestuursrechtadvocaat. ‘Voortaan kunnen voor de ontwikkeling van het bestuursrecht belangrijke kwesties aan een Grote Kamer worden voorgelegd, waarin leden van alle drie de hoge colleges zitting hebben. Een goede zaak. Maar, als het regeerakkoord wordt uitgevoerd, dan zal deze voorziening achterhaald worden door de beoogde fusie van de drie hoge bestuursrechters.’
Tekst: Hedy Jak
Foto: Roland Mans