De basis van een bewijsaanbod mag algemeen geformuleerd worden, maar voorkom het reële risico dat de rechter het als te vaag aanmerkt.
Inleiding
Als een partij in een civiele procedure op de juiste manier aanbiedt om feiten te bewijzen door het horen van getuigen, mag de rechter ingevolge art. 166 lid 1 Rv daar niet aan voorbijgaan. In processtukken wordt in de regel één van de slot-alinea’s gereserveerd voor een dergelijk bewijsaanbod. Aan de inhoud wordt lang niet altijd bijzondere aandacht besteed. Het komt nog steeds voor dat een partij (X) aldus formuleert: ‘Mocht op X enige bewijslast rusten – quod non – dan biedt X aan al zijn stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door middel van getuigen, te bewijzen.’
Eis van specificatie
Hoewel niet is uitgesloten dat op basis van zo’n algemeen geformuleerd bewijsaanbod bewijslevering wordt toegestaan, bestaat er een reëel risico dat de rechter dit aanbod passeert. De omstandigheid dat in de processtukken feiten zijn gesteld die voor de beslissing van de zaak van doorslaggevende betekenis zouden kunnen zijn, staat daaraan niet in de weg. Een aanbod tot het leveren van bewijs door getuigen moet namelijk voldoende worden gespecificeerd. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod hieraan voldoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen onder meer: de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure zich bevindt (zie bijvoorbeeld HR 9 juli 2004, NJ 2005, 270, OZ Export Planten BV/Roozen Holland). Ter vermijding van risico’s op dit punt is het raadzaam in het bewijsaanbod de te bewijzen feiten concreet aan te duiden en de te horen getuigen expliciet te noemen, voor zover mogelijk met vermelding van functie. Uit de jurisprudentie blijkt dat rechtbank en hof nauwelijks heen kunnen om op concrete feiten toegesneden bewijsaanbiedingen, mits ter zake dienend en tijdig gedaan. Overigens gaat het vereiste van specificatie in de regel weer niet zo ver dat het bewijsaanbod ook moet aangeven wat de getuigen zouden kunnen verklaren.
Hoger beroep
In hoger beroep kunnen aan het bewijsaanbod strengere eisen worden gesteld dan in eerste aanleg. De HR heeft in het hiervoor genoemde arrest over het bewijsaanbod het volgende overwogen (r.o. 3.6): ‘(…) In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen (…). Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.’ Omdat de appelrechter meer ruimte heeft om aan een bewijsaanbod voorbij te gaan, is het zeker in hoger beroep van belang te bedenken welke stellingen tot bewijslevering aanleiding kunnen geven en de bewijsaanbiedingen ook daarop in te richten.
Tegenbewijs
Indien een partij tot bewijslevering door middel van getuigen is toegelaten, staat op grond van art. 168 Rv voor de wederpartij van rechtswege contra-enquête open. Daarvoor is niet vereist dat de wederpartij een bewijsaanbod heeft gedaan. In alle overige gevallen van tegenbewijs (denk met name aan het bewijs tegen een rechterlijk of een wettelijk vermoeden) is wel een bewijsaanbod nodig. Daarbij moet worden opgemerkt dat een aanbod tot het leveren van tegenbewijs door getuigen in beginsel niet, ook niet in hoger beroep, gespecificeerd hoeft te worden. Op deze hoofdregel bestaan – uiteraard – uitzonderingen. Als het aanbod gericht is op het leveren van aanvullend tegenbewijs, nadat in eerste aanleg al in het kader van door een partij te leveren tegenbewijs getuigen zijn gehoord, dan mag worden verlangd dat het bewijsaanbod nader wordt toegelicht, bijvoorbeeld door te specificeren dat en waarom (bepaalde) getuigen (opnieuw) moeten worden gehoord (bijvoorbeeld HR 12 september 2003, NJ 2005, 268 T. Import-Export BV/Nationale Nederlanden Schadeverzekering NV).
Voorkom vaagheid
De slotsom is dat het aanbeveling verdient om, zeker in hoger beroep maar ook in eerste aanleg en ook als het gaat om aanvullend tegenbewijs, aandacht te schenken aan de inhoud van een aanbod tot het leveren van bewijs door getuigen. Voorkomen moet worden dat een getuigenbewijsaanbod als te vaag wordt aangemerkt en dat daarom niet aan bewijslevering van ter zake mogelijk relevante stellingen wordt toegekomen.
Over de auteur
Dineke van Dal is kennismanager bij Van Iersel Luchtman N.V. in Den Bosch.