Vanaf 1 april wordt de kinderalimentatie op een nieuwe manier vastgesteld. Is de nieuwe methode beter en wat verandert er precies? Voorzitter van de Werkgroep Alimentatienormen Annemarieke Roelvink-Verhoeff: ‘De uitgangspunten blijven behoefte en draagkracht.’
Vanaf 1 april 2013 geldt een nieuwe methode om de alimentatie voor kinderen vast te stellen. De wens om de methodiek voor het berekenen van kinderalimentatie te herzien dateert volgens Annemarieke Roelvink-Verhoeff al uit 2009. Roelvink-Verhoeff, raadsheer bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, was als voorzitter van de Werkgroep Alimentatienormen nauw betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe methode.
Koert Boshouwers: Wat was er mis?
Annemarieke Roelvink-Verhoeff: ‘Het betalen van alimentatie was in het verleden te vaak het sluitstuk van een regeling rond de echtscheiding. Als er onvoldoende draagkracht bij de ouders aanwezig was om de kosten van de kinderen te betalen, werd het tekort door de manier van alimentatie berekenen feitelijk geheel op de verzorgende ouder afgewenteld.
Ook was er nogal wat kritiek op het feit dat bij het berekenen van de draagkracht van de niet-verzorgende ouder standaard een bedrag van vijf euro per dag gold voor elke dag dat een kind bij deze ouder verbleef. Dit ongeacht de hoogte van het oude gezinsinkomen. Dit werd door nogal wat ouders als onredelijk ervaren. Ten slotte was er behoefte aan een vereenvoudiging van het systeem, dat veel variabelen en dus discussiepunten kende en door sommige mensen als ingewikkeld werd ervaren. ‘
Hoe werkt de nieuwe methode?
‘Uitgangspunt voor de behoefte aan kinderalimentatie is – net als nu – de hoogte van het nettogezinsinkomen van de ouders op het moment dat zij uit elkaar gaan. Als zij op dat moment een kindgebonden budget ontvangen, wordt dit bij het gezinsinkomen opgeteld. Aan de hand van dit inkomen stel je met behulp van de tabellen van het instituut voor budgetvoorlichting NIBUD vast wat ouders, los van de kinderbijslag, uitgaven aan hun kinderen. Dit is dan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen.’
Sinds 1 januari 2013 wordt op dit eigen aandeel het kindgebonden budget in mindering gebracht dat de verzorgende ouder op het moment van het vaststellen van de kinder-alimentatie ontvangt. Tot 2013 werd dit budget opgeteld bij het inkomen van de verzorgende ouder. Vanwaar deze wijziging?
‘Het kindgebonden budget is, net als de kinderbijslag, een daadwerkelijke tegemoetkoming van de overheid die bestemd voor de kinderen. Het is dan ook redelijk deze, weer net als de kinderbijslag, in mindering te brengen op de kosten voor de kinderen. Het gevolg is dan dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen daalt.’
Vanaf 1 april 2013 wordt de draagkracht anders berekend. Wat verandert daarbij?
‘Dit gebeurt met ingang van 1 april 2013 aan de hand van een tabel of formule. We zijn hierbij uitgegaan van het netto-inkomen dat iemand verdient. Hierop worden – forfaitair – bij het inkomen passende lasten, inclusief een redelijke woonlast, in mindering gebracht. Van het dan resterende saldo is een bepaald percentage, vermeerderd met het fiscaal voordeel, beschikbaar voor het voldoen van alimentatie.
Als de draagkracht is berekend, bekijk je naar rato van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen wie welk gedeelte van de kosten van de kinderen voor zijn rekening moet nemen.’
En de zorgregeling wordt ook anders verdisconteerd?
‘Voor de vaststelling van de alimentatie kan het deel dat een ouder voor zijn rekening moet nemen nog worden verminderd met de zorgkorting. Als ouders samen genoeg draagkracht hebben om het eigen aandeel in de kosten van de kinderen te voorzien, kan de niet-verzorgende ouder vanaf april 2013 sowieso een zorgkorting toepassen van 15 tot 35 procent. De zorgkorting dekt de verblijfskosten gedurende de dagen dat kinderen bij die ouder verblijven. Daarbij gaan wij er vanuit dat van de totale kosten van een kind ongeveer 30 procent betrekking heeft op kosten voor school, kleding, mobiele telefoon en het lidmaatschap van verenigingen. De overige 70 procent betreft verblijfskosten.
De niet-verzorgende ouder kan – behalve als er geen contact is en hij zijn verplichtingen op het gebied van de zorg niet nakomt – altijd minstens een zorgkorting van 15 procent toepassen. Dit percentage dekt de kosten bij een klassieke zorgverdeling, waarbij een kind om de week een weekeinde en drie weken in de vakantietijd doorbrengt. Bij een vrijwel gelijke verdeling van de zorgtaken geldt een zorgkorting van 35 procent en bij een regeling waarbij een kind om de week een (lang) weekeinde en de helft van alle vakanties bij de niet-verzorgende ouder verblijft, bedraagt deze 25 procent.
Als de draagkracht van de ouders kleiner is dan hun eigen aandeel in de kosten van hun kinderen, wordt met de zorgkorting geen of minder rekening gehouden. Het tekort wordt dan gelijkelijk over de ouders verdeeld.’
Als op deze manier de draagkracht is verdeeld, kan er nog een aanvaardbaarheidstoets plaatsvinden.
‘Ouders hebben een financiële verantwoordelijkheid naar hun kinderen. Zelfs bij lage inkomens is het uitgangspunt dat er minstens 25 euro voor een kind en 50 euro voor twee of meer kinderen kan worden betaald. Toch zijn er omstandigheden denkbaar dat het betalen van een bijdrage zoals die uit de tabel kan worden afgeleid, onredelijk zou zijn.
Ook in dat geval leggen we de verantwoordelijkheid bij de ouder zelf. Die dient aan te tonen dat het in zijn specifieke geval niet redelijk zou zijn om van hem te verwachten dat hij de forfaitair berekende bijdrage betaalt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij hoge lasten, omdat bijvoorbeeld de oude echtelijke woning nog niet is verkocht of omdat een van de ouders zorg draagt voor het aflossen van de schuldenlast van de beide ouders.
In de jurisprudentie zal blijken hoe in de praktijk van alledag met de aanvaardbaarheidstoets wordt omgegaan. De rechter zal hierbij alle relevante aspecten van de zaak in aanmerking dienen te nemen. Veel zal afhangen van de bewijsstukken die de advocaat aandraagt ter onderbouwing van de stelling dat van een bepaalde onderhoudsplichtige niet kan worden verwacht dat hij de berekende bijdrage levert.’
Vreest u voor een toename van het aantal zaken door de nieuwe berekenings-methodiek?
‘Die vrees heb ik niet. De nieuwe rekenwijze op zich is geen aanleiding om zonder relevante wijziging van omstandigheden een verzoek in te dienen tot wijziging van de voor 1 april 2013 vastgestelde kinderalimentatie. Daar komt bij dat de nieuwe methodiek juist minder gevoelig is voor wijzigingen in de situatie van de onderhoudsplichtigen.’
Koert Boshouwers[1]
[1] Koert Boshouwers is redactielid van het Advocatenblad en advocaat bij Hanssen Spronk Familierecht Advocaten en Mediators.