Ze zouden generalistische brekebenen zijn. Maar volgens eenpitters zelf ontbreekt voor dat beroerde imago hard bewijs. Bovendien vinden ze het beeld dat politiek en beroepsgroep van hen schetsen achterhaald: eenpitters werken samen, worden specialist en sluiten zich aan bij verenigingen. Plus: vier portretten van de solo opererende advocaat, nieuwe stijl.
 
Not amused. Zo voelen eenpitters zich. Eerst was er vorig jaar de politiek, de VVD voorop, die de solo opererende advocaat de maat nam. Na een rondgang langs rechters, officieren van justitie en advocaten, kwam Tweede Kamerlid en voormalig advocaat Ard van der Steur (VVD) midden 2012 tot de conclusie dat een ‘kwaliteitsverbetering van de advocatuur en het toezicht daarop noodzakelijk is’. Niet minder dan dertig tot vijftig procent van de advocaten die op zitting verschenen bleken ondermaats te presteren, zo hadden rechters Van der Steur verteld.
Daar ging de ‘eigen’ Orde van Advocaten in december 2012 nog eens overheen. ‘Als je alles in je eentje moet uitvinden, kan dat gemakkelijk leiden tot een te laat ontdekte achterblijvende kwaliteit,’ zei algemeen deken Jan Loorbach voor BNR Nieuwsradio. Later nuanceerde hij die uitspraak, maar hij hield vol dat de zorg om de eenmanskantoren was gerechtvaardigd. Kleinere kantoren bedienen volgens hem nu eenmaal veel verschillende cliënten en daardoor is de kans groter dat ze dit doen met beperkte kennis van zaken. Loorbach: ‘Tot zover de schoen die u vooral niet moet aantrekken als die u niet past.’
Aan de eenpitter kleeft nu, misschien wel meer dan ooit, het beeld van de eenzame advocaat die zich wars van alles en iedereen op elk rechtsgebied begeeft en daar brokken maakt. Het imago van de solo-advocaat is zo slecht dat er eenpitters zijn die zich niet eens meer zo noemen, maar liever spreken over een- of alleenzitters. Maken zij zich terecht kwaad over de kritiek? Zeker nu eenmanskantoren voor het tweede jaar op rij de meerderheid vormen binnen de Balie, is de vraag gerechtvaardigd of dat hardnekkige imago van generalistische brekebeen klopt.

Waan van de dag
Volgens veel eenpitters is dat beeld in elk geval op niets gebaseerd. Frans van Velsen, voorzitter van de Belangenvereniging van Ondernemende Advocaten (BOA) wil niet eens proberen het bij te stellen, omdat dit volgens hem toegeven zou zijn aan de waan van de dag. Van Velsen: ‘Eerst een generiek verwijt en dan zeggen “wie de schoen past, trekke hem aan.” Dat is volkomen gratuit. Zoiets kun je toch niet zeggen – en al helemaal niet als deken van alle advocaten. Zo wordt een hele groep in de hoek gezet zonder enig empirisch bewijs.’
Van Velsen werd in 1982 advocaat en is sinds 1991 alleenzitter – ook hij weigert de term eenpitter te gebruiken. Uit onvrede over de manier waarop eenpitters worden behandeld, richtte hij met twee andere advocaten in 1991 de BOA op. Nu komt de BOA op voor de kleinere kantoren, dus onpartijdig is Van Velsen zeker niet. Toch heeft hij een punt.
Harde cijfers over bijvoorbeeld door tuchtrechters veroordeelde eenmanskantoren zijn er inderdaad niet. En uit het jaarverslag van de Orde blijkt evenmin dat eenpitters zich significant minder goed aan de regels houden dan hun collega’s bij grotere kantoren.
Er bestaan verschillende rapporten, maar ook die scheppen weinig duidelijkheid. In 2006 verscheen bijvoorbeeld een rapport van Menno Jacobs, Monique Bruinsma en Jolijn van Haaf naar de kwaliteit van de rechtsbijstand voor vreemdelingen in vreemdelingenbewaring. De onderzoekers concludeerden dat ‘er een zeer kleine groep goede en betrokken vreemdelingenrechtadvocaten’ bestaat, een grote groep ‘middelmatige’ en een kleine groep ‘wanpresteerders’. Het percentage ‘rotte appels’ schatten vreemdelingenrechters op zo’n 15 en vooral ‘de eenpitters met een cowboykantoortje’ zouden een probleem vormen. Maar aangezien vreemdelingenadvocaten maar een klein clubje vormen, zegt dat weinig over de groep als geheel.
Onderzoeken die wel alle advocaten aangaan, spreken elkaar tegen. Zo schreef Arthur Docters van Leeuwen in Het bestaande is geen alternatief (2010) geen misstanden te hebben gesignaleerd die een ‘voldoende urgentie’ rechtvaardigen om ‘zwaar staatstoezicht te introduceren’. Maar Rein Jan Hoekstra, die rapporteert over de kwaliteit, objectiviteit en integriteit van het toezicht op advocaten, was in zijn tussentijdse conclusie minder positief. De Orde had wat toezicht en klachtenafhandeling betreft een aantal stappen in de goede richting gezet, maar ‘nog een flinke weg te gaan’. Daarbij maakte hij overigens geen onderscheid naar kantoorgrootte.
Empirisch bewijs is er dus niet. Maar als zou blijken dat de meeste klachten inderdaad worden ingediend tegen eenpitters dan zegt dit volgens Van Velsen van de BOA nog steeds niets. ‘Alleenzitters bedienen vaak ook de groep cliënten die het gemakkelijkst en het meest klagen. Bij grote kantoren klagen mensen met de voeten.’
Van Velsen stelt dan ook dat er helemaal geen probleem is. ‘Dat wordt ervan gemaakt, net als bij de roep om buitenstaanders die het toezicht zouden moeten houden. Kijk naar tuchtrechtuitspraken: advocaten zijn veel strenger voor advocaten dan niet-advocaten. Dat is bij artsen ook zo. En verhalen over rechters die klagen over advocaten ken ik ook, maar ik ken ook rechters die onderpresteren. Bovendien: een rechter kan altijd naar de president stappen en die kan met de deken overleggen. Maar dan moet men ook namen en rugnummers noemen en er iets mee doen.’

Geen einzelgängers
Eenpitters maken bovendien bezwaar tegen het allang achterhaalde idee dat de eenpitter ook daadwerkelijk alleen zit en daardoor een grotere kans op fouten kent. De solo-advocaat nieuwe stijl opereert namelijk allerminst in zijn eentje, zo blijkt ook uit de portretten bij dit artikel. Ze delen kantoren met collega’s, zijn onderdeel van (soms wereldwijde) netwerken, wisselen dossiers uit, doen aan peer review. De parapluterm eenpitters dekt volgens de eenpitters zelf de lading dan ook allang niet meer.
Ook volgens bestuurslid Marije van Harskamp (HB Advocaten in Utrecht) van de Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten (VNJA) zijn eenpitters niet de einzelgängers waarvoor ze worden versleten. ‘Eerder het tegenovergestelde. We organiseren vijf bijeenkomsten per jaar en daar komen relatief veel eenpitters op af. Ik merk bij hen een grote behoefte aan het uitwisselen van kennis en ervaring.  De eenpitters onder onze leden houden zich bepaald niet in hun eigen hok schuil. Er is onderling veel contact. Als bestuurslid zie ik bijvoorbeeld veel mails voorbijkomen. Het leuke is dat die arrondissement-overstijgend zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld warme banden tussen Den Haag en Zeeland.’
In feite, stellen de eenpitters, verschillen zij steeds minder van hun collega’s bij grotere kantoren. Het verschil wordt bovendien kleiner doordat de eenpitter in een groeiend aantal gevallen geen generalist is, maar een specialist. En onder specialisten wordt door specialistenverenigingen geen onderscheid gemaakt.
‘We hebben geen richtlijnen of speciale regels voor eenpitters,’ zegt Rob van Coolwijk (AKD in Eindhoven), sinds november vorig jaar voorzitter van de Vereniging van Familie-recht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS). ‘Al onze 950 leden, die over zo’n zevenhonderd kantoren verspreid zitten, moeten aan dezelfde verplichtingen voldoen. Intervisie bijvoorbeeld is verplicht, zodat je als eenpitter sowieso gedurende zes uur per jaar je collega’s ziet.’
Volgens Van Coolwijk zijn de vFAS-eisen van oudsher hoog: ‘Misschien wel de allerhoogste van Nederland. En recentelijk hebben we het verplicht aantal te behalen punten voor alle leden verhoogd. Wij vinden het namelijk belangrijk dat als iemand zegt dat hij familierechtspecialist is, hij dat ook echt is. Dat uitgangspunt wordt breed gedragen binnen de vereniging.’
Ook bij de VNJA kennen ze geen speciaal eenpittersprogramma, zegt bestuurslid Van Harskamp. ‘Alle leden moeten aan dezelfde opleidings- en ervaringseisen voldoen. Ik weet niet exact hoeveel eenpitters er zich onder onze leden bevinden. Afgaand op kantoornamen kom ik uit op zo’n zeventig op 250 leden, 30 tot 35 procent dus.’ En ook bij de VNJA wordt volgens haar veel gedaan om de kwaliteit en de deskundigheid van de leden op peil te houden en te verbeteren. En als vanaf 1 juli de nieuwe inschrijvingsvoorwaarden voor jeugdzaken gaan gelden, wordt het nog lastiger voor wanpresteerders, eenpitter of niet.

Wiskundig gegeven

Zeker zolang empirisch bewijs ontbreekt, is het volgens eenpitters zelf geen goed idee overhaaste besluiten te nemen ten aanzien van de eenpitter, voorzover dé eenpitter overigens nog bestaat. En volgens BOA-voorzitter Van Velsen is een nog belangrijker reden de zogeheten Kromme van Gauss, ook wel een normale verdeling genoemd.
Volgens deze gaussverdeling ligt in iedere grote populatie ongeveer 95 procent van de gemeten waarden binnen het gebied van plus of min twee standaarddeviaties vanaf de centrumwaarde. Van Velsen: ‘En dat is in de advocatuur niet anders: je hebt een paar sufneuzen en een paar genieën. Die raak je niet kwijt, wat je ook doet. Dat is een wiskundig gegeven.’«

Eenpitter, maar niet alleen

‘Ik kan een beroep doen op hun expertise’
Digna de Bruin begon voor zichzelf en werkt onder meer samen met een ander kantoor.

Na bijna twee decennia bij CMS Derks Star Busmann, waarvan tien jaar als partner, kwam voor Digna De Bruin in 2005 het moment om alleen verder te gaan. ‘Grote advocatenkantoren worden onpersoonlijker en bureaucratischer. Ik voelde mij daar niet senang bij en ben Digna de Bruin Advocatuur gestart. Bovendien wil ik me steeds verder ontwikkelen en dat was voor mij niet mogelijk binnen de setting van een groot kantoor. Ik heb de indruk dat bij veel grote kantoren het uiteindelijke doel – de rechtvaardigheid – wat uit het oog wordt verloren. Er worden bijvoorbeeld eindeloos formele verweren gevoerd. Dan is men bezig kennis abstract toe te passen, maar is je cliënt daarbij geholpen?’
Over het vermeende gebrek aan kwaliteit bij eenpitters is De Bruin helder: ‘Iedereen kan fouten maken; dat is naar mijn idee niet gekoppeld aan de omvang van het kantoor.’ Zij houdt zich scherp door onder meer haar samenwerkingsverband met het Utrechtse kantoor Wijn & Stael Advocaten. ‘Ik haak bij hen in bij jurisprudentiebesprekingen en kan gebruikmaken van hun bibliotheek. En heb ik te veel omhanden of mis ik bepaalde kennis, dan kan ik een beroep doen op hun expertise. Deze samenwerking verloopt eigenlijk net zoals die tussen secties op een groot kantoor.
Uiteraard hanteer ik ook instrumenten als peer review en dossieruitwisselingen,’ zegt De Bruin, ‘maar dan op informele basis. Dat deed ik trouwens altijd al; met mensen praten. Gewoon om te checken of ik op het goede spoor zit en of ik geen blinde vlekken heb. Verder lees ik nog steeds de vakbladen, volg ik de cursussen en heb ik de beschikking over Legal Intelligence.’
Hoewel er voor De Bruin sinds haar solo-gaan veel bij het oude is gebleven, noteert zij wel veranderingen. ‘Bij cliënten zie ik een verschuiving. Die worden kritischer en gaan niet langer op de naam van een kantoor af, maar kiezen voor een bepaalde advocaat, waarbij authenticiteit en communicatievaardigheden steeds belangrijker worden. Is die advocaat goed, dat wil zeggen vakkundig, vaardig en authentiek dan kan dat zeker een eenpitter zijn. Zo stond ik laatst alleen tegenover twee advocaten van een groot kantoor. Maar ik heb mooi wel gewonnen.’

‘Je moet je focussen’
Wim Dictus werd specialist personen- en familierecht en lid van de specialisten-vereniging.

‘Meer controle op eenpitters, waarom? Er zijn al voldoende mogelijkheden voor de deken om zo nodig op te treden en wat de vakinhoudelijke kwaliteit betreft, loopt een belangrijk deel toch al via het halen van de opleidingspunten.’ Wim Dictus is sinds 1988 advocaat en startte in 1994, na bijna zeven jaar op een middelgroot kantoor te hebben gewerkt, zijn eenmanszaak. Hij behandelt zaken op het gebied van het arbeidsrecht, contractenrecht en incasso’s, maar heeft zich gespecialiseerd in het personen- en familierecht.
Dat het halen van opleidingspunten voor hem zo’n goede graadmeter voor kwaliteit is, zegt Dictus, vloeit mede voort uit zijn lidmaatschap van de vFAS, de specialistenvereniging van familierechtadvocaten en scheidingsbemiddelaars. Criteria voor het lidmaatschap zijn inderdaad niet mals: zo moeten aspirant-leden binnen drie jaar na toetreding drie opleidingen met goed gevolg hebben afgerond. Om daadwerkelijk lid te worden, moeten jaarlijks tien juridische opleidingspunten op het gebied van personen- en familierecht worden behaald. Wie ook als mediator optreedt, moet deelnemen aan jaarlijkse intervisiebijeenkomsten.
Dat de kwaliteit van de eenpitter tekort zou schieten, verbaast hem, zegt Dictus. ‘Er is geloof ik niet echt onderzoek naar gedaan.’ Mede daarom zegt hij zich ook niet aangesproken te voelen. ‘Want wat is alleen werken? Ik ben sinds 2000 aangesloten bij de vFAS. Behalve door de puntenverplichting en de intervisies houd ik mijn vakinhoudelijke kennis bij door met andere leden te overleggen. Daarnaast heb ik goede secretariële ondersteuning. Bovendien, ik zit hier in een kleine gemeenschap van zo’n 15.000 mensen. Als dan rondgaat “die Dictus die heeft zijn zaak niet op orde…” En ik geloof niet dat dat in de grote stad anders is, daar kun je ook niet geheel onopgemerkt voorbij komen vliegen.’
Maar teleurgesteld is de advocaat uit Oudenbosch wel. ‘Zo wordt een deel van de beroepsgroep gediskwalificeerd.’ Anderzijds, veranderde omstandigheden rechtvaardigen de recente aandacht voor de eenpitter wel. ‘De tijd van de eenpitter als generalist is echt voorbij. Ik geloof zeker dat we nog toekomst hebben, maar je moet op een of een paar rechtsgebieden focussen. Want hoe goed kun je je beroep uitoefenen als je niet van alles op de hoogte bent?’

‘Onderdeel van een groter geheel’
Familierechtadvocaat en mediator Laura Boomsma-Shriber sloot zich aan bij een landelijk netwerk.

‘We zitten hier in een gebouw met veel advocaten,’ zegt familierechtadvocaat en mediator Laura Boomsma-Shriber over haar kantoorpand aan de Amsterdamse Herengracht. ‘Eenpitters, maar ook kleine kantoren. Kom ik ergens niet uit, dan ben je met zijn allen. Tegelijk heb ik een enorme behoefte aan zelfstandigheid. Voor mij is dit is een perfecte synergie.’
Daarnaast sloot Boomsma-Shriber zich in 2010 aan bij de Advocaten Unie. Dit is een landelijk netwerk dat aangesloten kantoren ondersteunt bij het vergroten van hun marktaandeel en het verbeteren van de concurrentiepositie. Zo kunnen kantoren via de Advocaten Unie organisaties en cliënten overkoepelende overeenkomsten aanbieden, kennis uitwisselen en samenwerken op het gebied van marketing en reclame. ‘Je moet je eigen geest slijpen aan die van de mensen om je heen. Dus zitten we soms met zijn allen bij elkaar voor lezingen of presentaties,’ zegt Boomsma-Shriber. ‘Zo hadden we laatst een bijeenkomst over de bedrijfsvoering van een advocatenkantoor en zelf ben ik nu bezig met het op poten zetten van een brainstormsessie over de nieuwe wetgeving kinderalimentatie en andere actuele ontwikkelingen.’ Uitgangspunt van deze krachtenbundeling is dat de eigen identiteit van kantoren behouden blijft. Op dit moment zijn tien kantoren bij de Advocaten Unie aangesloten, waarvan Boomsma-Shriber de enige eenpitter is.
Om de landelijke dekking van de Advocaten Unie te realiseren, is het de bedoeling dat alle regio’s vertegenwoordigd worden door een kantoor. De input van de reeds betrokken advocaten speelt bij dat proces een belangrijke rol, aldus Boomsma-Shriber. ‘Tijdens ledenvergaderingen geeft het bestuur dan aan in welke regio nog behoefte is aan een kantoor. Heb je een suggestie of wil je een bepaald kantoor juist liever niet aan boord hebben, dan kun je dat meteen laten weten.’ Door die persoonlijke betrokkenheid blijft de kwaliteit van geselecteerden en die van de Advocaten Unie als geheel op orde. ‘Dat is erg belangrijk, want zo’n samenwerking is toch een soort huwelijk.’
Naast deze voordelen zorgt het lidmaatschap van de Advocaten Unie voor een zekere rust, zegt Boomsma-Shriber. ‘Als eenpitter wil je je veilig voelen en op begrip kunnen rekenen. En als onderdeel van een groter geheel word je ook daarin versterkt.’

‘Publicaties zijn een goede graadmeter’
Filip van Eeckhoutte is superspecialist en toetst zijn kunnen buiten de advocatuur.

‘Als eenpitter heb ik nauwelijks overhead en geen managementstaken. En omdat ik van die besognes geen last heb, kan ik veel studeren, schrijven en publiceren en mij dus volledig focussen op mijn specialisatie.’ Filip van Eeckhoutte begon in 1993 als advocaat, maar werd al snel gegrepen door de mogelijkheden van internet. Hij liet zich omscholen tot IT-projectleider om in 2002 beide liefdes te combineren in Van Eeckhoutte Advocatuur. Als specialist in het ICT-/internetrecht richt hij zich voornamelijk op IT-bedrijven, telecomindustrie en uitgevers. Ook schreef hij cursussen over markeertalen en annotaties en artikelen over zijn specialisatie.
Dat hij alleen werkt, is voor Van Eeckhoutte een logisch gevolg van het zijn van superspecialist. ‘Ik spar wel met andere advocaten, maar dat zijn geen ICT-advocaten. Inhoudelijk overleggen, dat gaat met hen niet. Ik heb contact met een docent IT-recht van de Universiteit Utrecht en als ik tijd heb, geef ik daar gastcolleges. Voor mij is dat ook een goede manier om mijn kennis bij te houden.’
Bij gebrek aan reviewers in Amersfoort werkzaam in ICT-recht, ligt peer review niet voor de hand: inhoudelijke beoordeling door een niet-gespecialiseerde advocaat heeft volgens Van Eeckhoutte niet zoveel zin. ‘Waarom zou ik mijn dossier aan een advocaat moeten laten zien als die niet de kennis bezit die nodig is ter beoordeling daarvan?’ Wat volgens Van Eeckhoutte meer zegt over de kwaliteit van zijn werk dan confraternele toetsing is het feit dat grote dienstverleners gebruikmaken van zijn diensten. ‘Maar een nog belangrijker graadmeter zijn mijn publicaties in vakbladen zoals het Tijdschrift voor Internetrecht en de positieve reacties die ik daarop krijg.’
Dat hij ook buiten zijn specialisme om het best alleen opereert, staat voor hem buiten kijf, zegt Van Eeckhoutte. ‘Alle advocaten, dus alle eenpitters, hebben een goede beroepsopleiding en een goed patroon gehad. Zo ook ik. Op bepaalde vlakken heb ik het nodige gemoderniseerd, maar over het algemeen werk ik nog steeds op de solide en doortastende wijze zoals het mij ooit geleerd is. En ja, dat doe ik solitair. Als ik bij een groter kantoor hier in de regio zou gaan werken, zou ik ook daar soleren, maar zonder de vrijheid van fulltime focus op mijn specialisme.’

Mark Maathuis

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie