Van de deken
Het ministerie van Veiligheid en Justitie grijpt naar de knoppen om de beknottingsdoelstelling op de post van de gefinancierde rechtshulp te gaan halen. Zo dreigt de toegang naar het recht naar de knoppen te gaan. En dat voor juist het kwetsbaarste gedeelte van onze samenleving. En over de rug van de sociaal gemotiveerde advocaten. Over de financiële crisis en over de noodzaak van bezuinigen wordt weleens dramatisch gedaan door de verkeerde mensen om de verkeerde redenen: als Nederland 20 procent armer zou zijn, is het nog steeds een enorm welvarend land. Het is (als ik me een krantenbericht goed herinner) niet armer dan het toch ook al welvarende Nederland uit 2005. Waar het schrijnt, is in de vaak foute allocatie van de besparingen. Die allocatie hoort het minst thuis bij de financieel zwakste Nederlanders en hun fundamentele aanspraak op toegang tot het recht. Juist in die boomgaard moet het ministerie van Veiligheid en Justitie niet op zoek gaan naar laaghangend fruit. Er is de knop van het nog verder naar beneden brengen van de inkomens- en vermogensgrenzen; er is de knop van de verhoging van de eigen bijdrage; er is wellicht ook nog de knop van het elimineren van hele rechtsgebieden. Gedraai aan die knoppen raakt de rechtzoekenden rechtstreeks. De Nederlandse Orde van Advocaten ziet zich als de collectieve advocaat van deze cliëntencollectiviteit van morgen voor de taak gesteld zich luid uit te spreken tegen die rechtstreekse aantasting van de rechtsbescherming van onze cliënten, van een bouwsteen van onze rechtsstaat. Dan is er ook nog de knop van het beperken van het inkomen (beter: de omzet) van de advocaat dat hij uit gefinancierde rechtshulp kan ontvangen. Niet alleen door met de genoemde knoppen de instroom af te knijpen, maar ook door het tarief te drukken worden dus advocatenomzet en rentabiliteit sterk aangetast. De ‘gestapelde’ bezuinigingsprogramma’s belopen tenminste zo’n 150 miljoen euro. Dat is zo’n beetje een derde van het budget dat enkele jaren geleden een stabiel en rustig gegeven leek. Dat is in verhouding ver voorbij wat een proportionele bijdrage aan de bezuinigingsopdracht is. Gezien de situatie is nu het moment om ook duidelijk uit te spreken dat verdere beknotting van de omzetpotentie van de advocaat in de gefinancierde rechtshulp zijn grenzen meer dan bereikt heeft. Zowel als het gaat om een redelijke financiële bejegening door Veiligheid en Justitie van de advocaat, als waar het de waarborg van de toegang tot het recht van de burger betreft. Voor een beginnende advocaat dreigt het een onhaalbare businesscase te worden om een kantoor op te zetten dat zich richt op de gefinancierde rechtshulp. Bovendien zullen bestaande kantoren zich wel twee keer bedenken voordat ze in hun gefinancierde rechtshulppraktijk een nieuwe stagiaire aantrekken. Straks zal er zodoende zelfs voor een teruggeschroefde vraag niet genoeg aanbod meer zijn. De politiek eist enerzijds terecht veel aandacht voor kwaliteit van de advocatuur – en daarmee impliciet aanzienlijke investeringen in opleiding en gespecialiseerde expertise. Aan de andere kant kan dan natuurlijk niet de omzet- én inkomenspotentie van een advocatenpraktijk zo worden teruggeschroefd dat de advocaten die uit maatschappelijke overtuiging dan toch nog de karig beloonde toevoegingspraktijk willen doen, op kwaliteit moeten gaan beknibbelen. Mijn lenteboodschap is dus dat een verantwoord beheer van de knoppen moet leiden tot een redelijk florerende sociale advocatuur, in het belang van dat deel van de samenleving dat het in financieel moeilijke tijden maar al te vaak nodig heeft om zich in rechte te kunnen weren.