Er moet een ‘eerstehulppost’ voor verdachten komen: via een videoverbinding informeren advocaat-assistenten in een callcenter iedere pas aangehouden verdachte en zo nodig sturen ze een rechtsbijstandsverlener. Dat adviseert de Commissie Innovatie Strafrechtadvocatuur. Deskundigen over de dilemma’s van het advies.
Hoe moet de toekomst van rechtshulp in de voorfase van het strafproces eruitzien? En welke rol moet de advocatuur daarin spelen? In het advies Herbezinning van de rol van de raadsman in de voorfase van het strafproces komt de Commissie Innovatie Strafrechtadvocatuur met voorstellen. In april wil de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten zich over het advies buigen.
Aanleiding voor het oprichten van de commissie, onder voorzitterschap van strafrechtjurist Mischa Wladimiroff, is de toenemende vraag naar rechtsbijstand. Dit als gevolg van de Salduz-uitspraak en de uitwerking daarvan voor de ZSM-aanpak. Daarnaast is er een Europese richtlijn in de maak die verplicht stelt dat ook meerderjarige verdachten recht krijgen op bijstand tijdens politieverhoor.
De commissie stelt in haar advies dat de toename van werkzaamheden voor de strafrechtadvocatuur in veel gevallen lastig is te verenigen met de huidige praktijkvoering. ‘Er zullen problemen ontstaan vanwege beperkingen in de beschikbaarheid van advocaten en beperkingen die voortvloeien uit de verspreid liggende locaties waar verdachten bezocht moeten worden.’
Vooruitlopend op de extra vraag naar rechtshulp stelt de commissie onder meer een delegatiemodel voor waarin advocaat-assistenten de extra hulpvraag voor een groot deel op zich nemen. Een videoverbinding moet direct contact tussen verdachten en rechtsbijstandsverleners mogelijk maken.
Tussen het vinden van haalbare, efficiënte oplossingen voor het capaciteitsprobleem en het waarborgen van de rechtszekerheid, rechtseenheid, zorgvuldigheid en rechtsbescherming ligt een spanningsveld. De strafrechtadvocatuur komt dan ook voor dilemma’s te staan. Commissieleden Dian Brouwer en Janneke Steenbrink en een externe advocaat, Robert Malewicz geven hun visie op de dilemma’s. De reactie van Brouwer is overigens ook gebaseerd op een artikel van zijn hand in het maartnummer van het Strafblad.
Salduz-bijstand
Uit het Salduz-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, over de rechtspositie van de 17-jarige door de Turkse politie gearresteerde Salduz, vloeit voort dat verdachten die in Nederland zijn aangehouden sinds 1 april 2010 (ook met terugwerkende kracht) in de eerste zes uur voor politieverhoor het recht hebben om een jurist te spreken. Ook geeft de uitspraak minderjarigen recht op bijstand tijdens verhoor. Nederlandse wetgeving naar aanleiding van deze uitspraak ontbreekt nog. Onduidelijk is daardoor in welke gevallen verdachten recht hebben op een Salduz-consult en of ze zich door een advocaat of een andere rechtsbijstandsverlener kunnen laten bijstaan.
De commissie adviseert iedere pas aangehouden verdachte automatisch en vanzelfsprekend een Salduz-consult te geven. Om lange aanrijtijden van advocaten en wachttijden voor verdachten te voorkomen, worden verdachten op het politiebureau in een aparte ruimte via een videoverbinding geïnformeerd over hun rechtspositie door een rechtshulpverlener. Vanuit een landelijk of ressortelijk callcenter informeren advocaat-assistenten verdachten over hun rechtspositie. Per telefooncentrale is er minimaal één toezichthoudende advocaat aanwezig.
Afhankelijk van de ernst van de zaak zullen verdachten naast informatie ook advies nodig hebben, bijvoorbeeld over het effect van een verklaring. In A-zaken komt er een advocaat naar het politiebureau. In minder ernstige zaken kan de assistent naast informatie ook enig advies verlenen of een rechtshulpverlener bezoekt het bureau als meer specialistisch advies gewenst of noodzakelijk is.
Het callcenter fungeert dus als een eerstehulppost waar alle pas aangehouden verdachten contact mee opnemen. Advocaat-assistenten verstrekken er informatie en schatten in of advies nodig is en wie dat moet geven.
Dilemma
Videoconsult is snel, maar ook vertrouwelijk?
Dat de vertrouwelijkheid een voorwaarde is van de videoverbindingen en een terecht punt van aandacht, benadrukt strafadvocaat bij CMS Derks Star Busmann in Utrecht en commissielid Dian Brouwer. Tegelijkertijd is dat volgens hem vooral een kwestie van IT. Hij ziet het videoconsult dan ook als een vooruitgang. ‘Consultatie kan onverwijld worden aangeboden. Je voorkomt ermee dat verdachten geen zin hebben om op de komst van een advocaat te wachten en vervolgens zonder rechtskundig advies door de molen gaan. Videoconsult is dan veel beter dan helemaal geen consult.’
In A-zaken kan een verdachte geen afstand doen van het Salduz-consult. In B- en C-zaken wel. En dat gebeurt dan ook vaak. Maar Robert Malewicz, strafadvocaat en partner bij Cleerdin & Hamer Advocaten in Amsterdam ziet haken en ogen aan bijstand via een videoverbinding. ‘Voor veel verdachten is het erg intimiderend om in aanraking te komen met politie en justitie. Of ze nu echt iets op hun kerfstok hebben of dat het gaat om kleinere zaakjes. Een advocaat is de enige vertrouwenspersoon. Je moet je voorstellen dat een verdachte op het politiebureau naar een kamer wordt gebracht. In het plafond ziet hij luidsprekertjes zitten en lampjes branden. Het is de vraag of hij dan via een videoverbinding in vrijheid wil en durft te spreken. Zelfs als het puur om een informatief gesprek gaat. Als hij een beetje paranoia is, vertrouwt hij het niet.’
Dilemma
Delegeren is efficiënt, maar zijn advocaat-assistenten wel geschikt?
Bij het delegatiemodel, oftewel de ’triage’ gaat het er volgens Brouwer vooral om dat in eenvoudige zaken de verdachte al geholpen is als hij geïnformeerd wordt over de procedure. Te denken valt aan antwoord op vragen als: Is u duidelijk waar u van wordt verdacht? en: Heeft u een voorkeursadvocaat? ‘In moeilijkere zaken zal de communicatie met de verdachte meer advisering inhouden en moet er dus een advocaat bij betrokken worden.’ B-zaken zijn volgens hem het meest ingewikkeld omdat die kunnen variëren van zeer licht tot aanzienlijk zwaar. In het eerste geval verstrekt de advocaat-assistent procesinformatie en mogelijk enig advies. In het tweede geval komt er een rechtshulpverlener naar het bureau.
Janneke Steenbrink, strafadvocaat en partner bij Van ’t Hullenaar & Partners Advocaten in Arnhem en commissielid, vindt net zoals Brouwer dat er direct een advocaat naar het politiebureau moet gaan als blijkt dat een verdachte is aangehouden voor een A-zaak. Daarnaast is ze van mening dat ‘als de persoon van de verdachte of de ingewikkeldheid van “het verhaal” er aanleiding toe geeft’ een advocaat moet worden ingeschakeld. Dat kan volgens Steenbrink voor zowel B- als C-zaken gelden. ‘Bijvoorbeeld bij openlijke geweldzaken (B-zaken). Het is voor de verdachte dan niet eenvoudig, maar wel van erg groot belang zijn procespositie te bepalen. In zo’n geval volstaat naar mijn verwachting Salduz-consultatie door een advocaat-assistent via een videoverbinding niet.’
Malewicz ziet het delegatiemodel in zijn geheel niet zitten. Volgens hem is het niet makkelijk de rechtsbijstand onder te verdelen in een informatie- en adviesfase. ‘Een voorlichtend gesprek met een verdachte is nooit louter informatief. Als je een verdachte wijst op zijn zwijgrecht, vraagt hij: “Wat zou jij doen?”‘ Volgens de strafpleiter is het erg belangrijk dat een advocaat, juist in de voorfase van het strafproces, bij een zaak betrokken is, ook in kleine zaken. ‘Om de zaak goed in te schatten. Het is net zoals met vissen. Er kunnen negen piketzaken zijn die niet veel om handen hebben. Daarvan kun je achteraf zeggen: “Hier had niet per se een advocaat bij hoeven komen”. Maar de tiende keer ben je wel nodig. Door een verkeerd advies kan een verdachte veel schade lijden.’
Bovendien vreest Malewicz dat de criteria voor type A-, B- en C-zaken in de loop van de tijd zullen veranderen, zodat verdachten in de toekomst alleen in zeer ernstige type A-zaken zijn verzekerd van rechtsbijstand van een advocaat.
De ZSM-bijstand
De rol die advocaten in ZSM-zaken moeten hebben, krijgt bijzondere aandacht in het advies van de commissie. Eenvoudige misdrijven worden bij deze aanpak zo snel mogelijk, het liefst binnen zes uur, op het politiebureau afgedaan. Medewerkers van het Openbaar Ministerie, de politie, Reclassering, Stichting Slachtofferhulp en de Raad voor de Kinderbescherming zitten op het politiebureau met elkaar om de ‘selectietafel’ en komen tot een straf. Verdachten staan gauw weer op straat. Ze houden er wel een boete, taakstraf, ontzegging van de rijbevoegdheid of een combinatie hiervan aan over. Bovendien verlaten ze het bureau met een strafblad. Tegen de opgelegde straf kunnen verdachten binnen twee weken in verzet komen. De werkwijze is in maart 2011 begonnen als een pilot op politiebureaus in de arrondissementen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Den Bosch en Utrecht en breidt zich steeds verder uit. In 2012 is voor ongeveer 44.000 zaken over het hele land via ZSM een eerste beslissing genomen, blijkt uit een rapportage van het OM.
De commissie constateert dat bijna geen van de verdachten in de ZSM-procedure rechtsbijstand heeft gekregen en spreekt dan ook van een ‘leemte in de rechtshulp’. Het gevaar bestaat volgens de commissie dat verdachten zich onder dwang van verdere vrijheidsbeneming akkoord verklaren met een voor hen belastende afdoening, zonder op de hoogte te zijn van de gevolgen daarvan. Bovendien noemt de commissie het risico dat verdachten niet weten dat ze in verzet kunnen gaan en hun straf onherroepelijk wordt. Volgens het advies moet iedere verdachte automatische Salduz-consultatie krijgen en dat zorgt ervoor dat ook verdachten in de eerste zes uur van een ZSM-zaak van rechtshulp verzekerd zijn. De commissie geeft verder aan dat het belangrijk is dat de rechtshulpverlener tijdig toegang krijgt tot het bewijsmateriaal waarop de strafbeschikking is gebaseerd.
Dilemma
Advocaat-assistent vult leemte rechtsbijstand in ZSM-zaak op, maar toereikend?
In een ZSM-procedure doet de officier van justitie aan de verdachte een voorstel voor een op te leggen sanctie. Zo’n voorstel heeft volgens Brouwer het karakter van ‘slikken of stikken’. De strafadvocaat benadrukt dat er in plaats van met een formeel strafdossier vaak wordt gewerkt met mondelinge of slechts digitaal beschikbare informatie afkomstig van opsporingsinstanties. ‘Er is dus geen voor de advocaat herkenbaar dossier beschikbaar.’
Dat er momenteel nauwelijks rechtsbijstand wordt verleend tijdens een ZSM-procedure is voor Steenbrink een belangrijk argument voor de videoconsultatie. Ze geeft een voorbeeld uit haar praktijk. ‘Een paar weken geleden had ik piket op de dag dat er een festival, Hard Bass, plaatsvond in Arnhem. Er was een complete “ZSM-wasstraat” ingericht waar verdachten doorheen gingen. Ze werden er aangehouden, verhoord, deden afstand van hun verdovende middelen en gingen in de meeste gevallen, waarschijnlijk met een strafbeschikking, weer de straat op. Ik las in de krant dat er twaalf aanhoudingen zijn verricht, maar ik heb geen enkele melding voor consultatiebijstand gehad. Of alle twaalf verdachten met hun volle besef en ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van het recht op consultatie en of zij weten wat mogelijk het accepteren van de sanctie tot gevolg heeft, bijvoorbeeld voor de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), vraag ik me echt af.’
Bij het argument ‘iets is beter dan niets’ kan Malewicz zich wel wat voorstellen. Maar voor hem is dat geen doorslaggevende reden om alleen advocaat-assistenten in te zetten in de eerste zes uur van een ZSM-procedure. ‘Het kan een manier zijn om een voet tussen de deur te krijgen. Maar het moet geen doel op zich zijn. Op een politieke manier wordt dan omgegaan met belangen van verdachten. Het is efficiënt en je kunt er veel geld mee besparen, maar je moet de kosten en de doelen uit elkaar trekken. Ik denk dat er genoeg advocaten bereid zijn voor een dagvergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand, tien tot vijftien zaken te draaien.’
Malewicz onderstreept het belang van de betrokkenheid van een advocaat, ook in de eerste zes uur van een ZSM-procedure. ‘Een advocaat moet nagaan wat er speelt. Soms ontdek je dat een schijnbaar simpele zaak veel complexer ligt,’ zegt hij. Hierbij doelt hij zowel op het verkennen van de ten laste gelegde feiten als op de op te leggen straf. Malewicz vergelijkt de rol van een advocaat met die van een waakhond in een veilige woonwijk. ‘Ook al wordt er nooit ingebroken, er is geen mens die zijn huis niet beveiligt. Je hebt altijd een controlemechanisme op niveau nodig. Maar dat kost geld en is geen populaire boodschap in deze tijd.’
Dian Brouwer
Geboren: Nijmegen, 24 juli 1967
Studie: Nederlands Recht, (Strafrecht en Ondernemingsrecht), Groningen
1993-1999: assistent in opleiding, universitair docent Rijks-universiteit Groningen
1999: academische promotie: Dwang-middelen in bijzondere wetten
1999-2006: strafadvocaat bij Sjöcrona Van Stigt Advocaten, Den Haag
2006-heden: strafadvocaat bij CMS Derks Star Busmann, Utrecht. Sinds 2009 hoofd van de sectie Strafrecht
Janneke Steenbrink
Geboren: Boxmeer, 11 mei 1974
Studie: Nederlands Recht (Jeugd(straf)recht en Criminologie), Amsterdam
2000-2002: advocaat bij de Kempenaer Advocaten, Arnhem
2002-2012: strafadvocaat bij GDO
Advocaten, Nijmegen
2012-heden: strafadvocaat en partner bij Van ’t Hullenaar & Partners Advocaten, Arnhem
Robert Malewicz
Geboren: Oudeschip, 28 april 1974
Studie: Nederlands Recht (Strafrecht), Leiden
2000-2002: universitair docent en onderzoeker Universiteit Leiden
2002-heden: strafadvocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten, Amsterdam. Sinds 2011 als partner aan het kantoor verbonden. Malewicz is redactielid van het Advocatenblad.
Sabine Droogleever Fortuyn