• Raad van discipline Amsterdam, 17 januari 2012, LJN: YA 2341
Advocaat weigert proceskosten te betalen aan de wederpartij, ondanks eerder door hem in dat verband afgegeven zekerheidstelling.
• Artikelen 46 (3. Wat een behoorlijk advocaat betaamt) en 48, lid 7 Advocatenwet

Feiten
De cliënte van mr. X is een vennootschap gevestigd te Saoedi-Arabië, een staat die geen partij is bij enig verdrag dat tenuitvoerlegging van een proceskostenveroordeling mogelijk maakt.
Mr. X heeft tijdens een procedure bij de rechtbank naar aanleiding van het door een van de klagers opgeworpen incident ex artikel 224 Rv (zekerheidstelling voor proceskosten) namens zijn kantoor zekerheid gesteld voor de betaling van een eventuele proceskostenveroordeling ten laste van zijn cliënte jegens (de cliënte van) klagers om daarmee een vonnis in dit incident te voorkomen.
De cliënte van mr. X wordt nadien in de betaling van de proceskosten veroordeeld.
Ondanks herhaald betalingsverzoek aan de cliënte van mr. X blijft betaling van de proceskosten uit.
Nadat klagers bij mr. X de zekerheidstelling hebben ingeroepen, blijft eveneens betaling uit.
Tijdens het verstrekken van de zekerheidstelling maakte mr. X als maat deel uit van een maatschap, die inmiddels is ontbonden respectievelijk wordt vereffend.

Klacht
Mr. X komt zijn zekerheidstelling niet na.
Klagers verzoeken op grond van artikel 48, lid 7 Advocatenwet uit te spreken dat mr. X niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Verweer
Mr. X stelt dat klagers het vonnis eerst ten laste van zijn cliënte ten uitvoer hadden moeten leggen.
Indien dit niet voldoende zou hebben opgeleverd, hadden klagers de zekerheidstelling kunnen inroepen. Mr. X stelt verder dat klagers slechts van de vereffenaar nakoming van de zekerheidstelling kunnen verlangen en dat hij bovendien in verband met de nog lopende afwikkeling met zijn voormalige maten niet voor betaling heeft kunnen zorgdragen.

Overwegingen raad

Mr. X heeft door zekerheid te stellen de indruk gewekt dat (de cliënte van) klagers gerust kon(den) zijn over de betaling van de proceskosten. Dit blijkt uit de aard van de zekerheidstelling, waarmee werd voorkomen dat een incidenteel vonnis ex artikel 224 Rv zou worden gewezen en uit de tekst van de zekerheidstelling. Tezamen genomen met het bepaalde in artikel 6:51, lid 2 BW – gestelde zekerheid moet zodanig zijn, dat daarop zonder moeite verhaal kan worden genomen – is de uitleg die mr. X aan de zekerheidstelling geeft niet de uitleg die klagers daaraan hadden hoeven te geven.
 Verder past het mr. X niet zich te verschuilen achter de liquiditeit van zijn voormalig kantoor en zodoende een interne kwestie af te wenden op klagers. Daarnaast miskent mr. X dat hij vanuit tuchtrechtelijk oogpunt persoonlijk voor de zekerheidstelling had moeten instaan namens zijn voormalig kantoor, omdat hij als maat van zijn voormalige en inmiddels ontbonden kantoor zelf de zekerheidstelling is aangegaan en hij zich dus had moeten realiseren dat hij ook zichzelf heeft gebonden door de zekerheidstelling te verstrekken.

Beslissing
De raad verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X een waarschuwing op. De raad spreekt voorts uit dat mr. X niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Download artikel als PDF

Advertentie