Kamerlid Jeroen Recourt (PvdA) vraagt staatssecretaris Fred Teeven of er proactief opgetreden kan worden tegen advocaten die zich niet aan de regels houden. Daarnaast vraagt hij of het zelfreinigend vermogen van de advocatuur daarop is ingesteld.

Deze vragen zijn onderdeel van zijn schriftelijke Kamervragen van 2 mei naar aanleiding van berichtgeving over een vonnis van een voorzieningenrechter op deze website (zie onderstaand bericht).

Over het vonnis vraagt Recourt: ‘Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat dankzij deze “doortastende rechter” inderdaad “een crimineel opzetje” is voorkomen?’ Bovendien vraagt Recourt of de staatssecretaris de mening deelt dat de rol van de advocaten in deze zaak onderzocht moet worden.

Voorzieningenrechter laat zich niet voor crimineel karretje spannen

Op 26 maart 2013 wees de Haarlemse voorzieningenrechter een opvallend vonnis (LJN: BZ 5529). Op het eerste gezicht ging het om een incasso kort geding. Na de buitengerechtelijke ontbinding van een koopovereenkomst voor een aandelenpakket in een Surinaamse onderneming vorderde de koper de koopsom terug van 2.000.000 euro, vermeerderd met rente en kosten van circa 200.000 euro. De gedaagde verkoper betwistte de ontbinding en zijn terugbetalingsverplichting niet, maar had alleen bezwaar tegen de hoogte van de gevorderde rente en kosten.

Het leek een uitgemaakte zaak. Maar de partijen troffen een alerte voorzieningenrechter die de kwestie niet fris vond ruiken. Na een spervuur van vragen van de voorzieningenrechter aan beide partijen kwam naar voren dat de gedaagde recent door de rechtbank was veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf wegens grootschalige drugshandel en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Uit het strafvonnis bleek dat bij gedaagde grote bedragen contant geld waren aangetroffen, zonder dat hij daar een geloofwaardige verklaring voor had kunnen geven. Ook stond in het strafvonnis dat hij tijdens de strafzaak had geprobeerd ontlastend bewijs te creëren door iemand te benaderen om een verklaring te laten afleggen over bij hem aangetroffen gelden. De voorzieningenrechter kreeg de indruk dat deze persoon de eiser in het kort geding was. Bovendien kwam ook de ontbonden koopovereenkomst voor in het strafvonnis.

Op grond van deze omstandigheden beschouwde de voorzieningenrechter de koopovereenkomst voor het aandelenpakket als schijnovereenkomst, bedoeld om derden te misleiden. De voorzieningenrechter vond daarom dat het kort geding ter incasso van de koopsom na ontbinding van de overeenkomst een oneigenlijk doel diende. Het kwam hem voor dat partijen door middel van dit kort geding probeerden een vonnis te verkrijgen dat in het hoger beroep in de strafzaak en/of in een ontnemingsprocedure kon worden gebruikt. Dat streven vond de voorzieningenrechter geen rechtens te respecteren belang. Sterker nog, hij overwoog dat het geen rechterlijke taak is om mee te werken aan het legitimeren van schijnovereenkomsten.

De voorzieningenrechter achtte zich daarom vrij om buiten de grenzen van het partijdebat te treden: hij verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en bepaalde dat partijen de eigen kosten moesten dragen, omdat hen beide blaam trof. Kortom: de voorzieningenrechter heeft zich niet laten lenen voor een crimineel opzetje. Wellicht hadden de raadslieden van beide partijen dat ook niet moeten doen?

Leonie Rammeloo, advocaat bij Van Doorne N.V. te Amsterdam en redactielid van het Advocatenblad.

Advertentie