We hebben hier dokters op kantoor,’ zegt letselschadeadvocaat John Beer in zijn werkkamer aan de Weteringschans in Amsterdam. ‘Zonder hulp van een medicus kun je dit soort zaken niet doen.’ Met dit soort zaken bedoelt Beer verkeerszaken, arbeidsongevallen, vliegtuigcrashes, eigenlijk alle zaken met een medisch aspect.
Per jaar behandelen Beer en zijn negentien collega’s van Beer Advocaten enkele honderden claims tegen medici, ziekenhuizen en aansprakelijkheidsverzekeraars. ‘Het werkt,’ zegt Beer over het inzetten van eigen artsen in juridische processen. De lijnen zijn kort. De kwaliteit van de rechtshulp is beter. Je kent als advocaat beter je weg in het medische dossier. Je kunt beter aan de rechter vertellen wat de betekenis is van bepaalde feiten.’
Gespecialiseerde advocaten als Beer c.s. krijgen vooral ingeschakeld gecompliceerde zaken op hun bordje. Beer: ‘Daar moeten grosso modo twee vragen beantwoord worden. “Heeft de dokter een fout gemaakt, en zo ja, is er een oorzakelijk verband tussen die fout en het letsel?” Dat zijn allemaal juridische vragen. Die beantwoorden we dus zelf. Maar we laten ons daarbij wel adviseren door een arts.’ En om die adviezen goed te kunnen duiden, is het volgens Beer belangrijk dat advocaten zich specialiseren. ‘Je hoeft geen dokter te zijn, maar je moet toch aardig kunnen meepraten.’ Voor het bewijs is de letselschadeadvocaat bijvoorbeeld aangewezen op het medisch dossier. Om die gegevens te snappen, is een zekere expertise nodig.
Als het aan de VVD ligt, moeten ook rechters zich gaan specialiseren. In de notitie Patiëntveiligheid doet de regeringspartij achttien voorstellen om de veiligheid van patiënten te verbeteren. Eén daarvan is het oprichten van aparte medische kamers binnen rechtbanken. ‘Daardoor zijn rechters minder afhankelijk van medisch specialisten,’ stelt VVD-Kamerlid Michiel van Veen.
Volgens advocaat Beer zijn de medische kamers in meerdere opzichten een goed idee. Nu is het doorgaans zo dat advocaten van beide partijen hun deskundigen in stelling brengen. Als de rechter er vervolgens niet uitkomt, bijvoorbeeld omdat de deskundigenberichten elkaar tegenspreken, benoemt de rechter een extern deskundige. ‘Dat vertraagt de procedure en het is duur,’ zegt Beer.
Het inroepen van een externe deskundige door de rechter heeft volgens de advocaat nog een nadeel. Want hoe onafhankelijk is zo’n externe deskundige? Beer: ‘Vanochtend had ik een zaak tegen een hartchirurg. In Nederland zijn er dertig senior-hartchirurgen. Die kennen elkaar allemaal. Degene die benoemd wordt, zal altijd een persoonlijke of zakelijke band hebben met de procespartij. Wie moet je als rechtbank accepteren als deskundige? Dat zijn moeilijke vragen.’
Daar komt volgens Beer bij dat meer kennis bijdraagt aan het kritisch vermogen van de rechter.
Soms zegt de deskundige over de handelwijze van de gedaagde medicus bijvoorbeeld: ‘Dat doen we allemaal zo.’ Beer: ‘In zo’n geval zou ik willen dat de rechter meer kritisch vermogen in stelling kon brengen. Dan zou hij beter in staat zijn de goede vragen te stellen, en zich zekerder voelen.’
Rechter Dirk Vergunst van de Rechtbank Zutphen is het niet met Beer eens. Kritische vragen stellen, kunnen rechters volgens hem nu ook. ‘Er lopen in deze discussie twee dingen door elkaar,’ stelt Vergunst. ‘De juridische regels, en de taal van de mensen over wie je het hebt.’
De relevante juridische regels moet de rechter volgens hem kennen. ‘Geen twijfel over mogelijk’, zegt Vergunst. Maar de vraag in hoeverre de rechter de taal van de ‘klanten’ moet spreken, is volgens hem moeilijker te beantwoorden. ‘Vooropgesteld: je moet als rechter weten waar je het over hebt. Als je om de haverklap moet vragen wat iemand bedoelt dan kan dat je overtuigingskracht schaden. Maar dit moet je niet overdrijven.’ Je mag volgens Vergunst van rechters verwachten dat ze openstaan voor de wereld, niet dat de rechter ‘op elk kennisniveau snapt waar de klant het over heeft’.
De Zutphense rechter vindt het logisch dat advocaten zich meer specialiseren dan rechters. ‘Specialistische informatie moet door de advocaten worden ingebracht. De advocaat heeft dus meer expertise nodig. De advocaat moet immers stellen. De rechter wordt gevoed door advocaten.’
De vraag van Beer over de onafhankelijkheid van de extern deskundige, veelal een hoogleraar, is volgens Vergunst terecht. Maar juist om die reden bouwen gerechten al waarborgen in. Vergunst: ‘We checken of de deskundige onafhankelijk en competent is en we passen tijdens het proces hoor en wederhoor toe.’ Daarnaast hebben beide advocaten en hun deskundigen volgens hem volop gelegenheid om te reageren op de bevindingen van de ‘neutrale’ deskundige. Vergunst: ‘De zorgvuldigheid is naar mijn opvatting dus meer dan voldoende gewaarborgd.’
De kanttekeningen van Vergunst betekenen niet dat hij tegen specialisatie is. De rechtspraak kent volgens hem talrijke specialistische gerechten, bijvoorbeeld op het gebied van ondernemingsrecht, belastingen en octrooien. Verder zijn er bij elke rechtbank meerdere specialismen te vinden: in Zutphen is dat letselschade. Vergunst: ‘We krijgen veel van dergelijke zaken omdat verzekeraar Achmea in ons arrondissement is gevestigd. Twee rechters en een aantal secretarissen hebben zich in letselschade gespecialiseerd. Die aanpak is zeer succesvol: veel zaken worden geschikt.’ Officieus heeft Zutphen dus al een medische kamer.
Wat Johan Legemaate betreft zijn medische kamers zoals de VVD die voorstelt helemaal niet nodig. De hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam vindt de notitie Patiëntveiligheid van de partij ‘prutswerk’. Legemaate: ‘Dat geldt dus ook voor de aanbevelingen voor de rechterlijke macht. Mij is niet duidelijk voor welk probleem dit een oplossing is.’
Afgaande op het stuk lijkt het volgens Legemaate te gaan over civiele zaken. ‘Maar hoeveel zijn dat er nu helemaal? Er zijn per jaar ongeveer duizend schadeclaims tegen medici. Het overgrote deel wordt afgehandeld door de schadeverzekeraar van de medicus of het ziekenhuis.’
Het merendeel van de claims wordt door aansprakelijkheidsverzekeraars afgewezen, stelt Legemaate. Vervolgens stappen weinigen volgens hem naar de rechter. Een juridische procedure is naar zijn mening voor de meeste patiënten helemaal niet zo’n interessant alternatief. Een rechtszaak kan lang duren, is emotioneel belastend en financieel risicovol. Wie verliest, loopt kans om te worden veroordeeld in de kosten en te moeten bijbetalen aan de rechtsbijstand. Legemaate: ‘Dat er weinig medische zaken bij de rechter terechtkomen, heeft dus niet zozeer te maken met de medische expertise van die rechter.’
De hoogleraar is het niet eens met de stelling van advocaat Beer dat rechters te afhankelijk zijn van een medisch deskundige. ‘De getuige-deskundige verschaft alleen puur medische deskundigheid, geen juridische.’ Over de mogelijke partijdigheid van de deskundige zegt Legemaate: ‘Ik geloof best dat een deskundige het moeilijk vindt zijn collega af te vallen, maar er zijn genoeg medisch deskundigen die wel een objectief oordeel geven. Als Beer alle deskundigen met deze opmerking over één kam wil scheren, ben ik dat hartgrondig met hem oneens.’
Maar stel nu dat medici, zoals John Beer beweert, elkaar toch niet graag afvallen in de rechtszaal? ‘Dan nog heeft het geen zin om medisch gespecialiseerde rechters te benoemen,’ oordeelt Legemaate. ‘We kennen 27 medisch specialismen: het is volkomen ondenkbaar dat een rechter daar allemaal verstand van heeft.’
De oplossing is volgens de hoogleraar niet om juristen medisch te scholen, maar om te waarborgen dat deskundigen hun werk serieus nemen. ‘Het Medisch Tuchtcollege heeft daarvoor richtlijnen opgesteld,’ zegt hij. ‘Daarin is vastgelegd wat je mag verwachten van een medisch adviseur: hij moet objectief en onafhankelijk zijn, en dat moet uit zijn rapportage blijken. Zo niet, dan is dat tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tuchtrechtspraak heeft dus de functie die zij zou moeten hebben: normontwikkeling. Op dat punt is veel verduidelijking bereikt de afgelopen jaren. Ik geloof best dat niet iedereen zich daar aan houdt, maar er zijn wel belangrijke stappen vooruit gezet.’
Het echte probleem zit aan onderkant van de juridische piramide, betoogt Legemaate. ‘Als de patiënt wil weten of de afwijzing door de aansprakelijkheidsverzekeraar door de beugel kan, is er geen eenvoudige procedure om een goed advies te krijgen. Een gespecialiseerde rechter lost dat probleem ook niet op.’
Mensen die een reële claim hebben, haken bij gebrek aan zo’n procedure af. Legemaate: ‘Daar helpt aansprakelijkheidsrecht onvoldoende. Je kunt wel naar de Geschillencommissie, maar die behandelt alleen zaken tot 5.000 euro.’ Dat doen per jaar ongeveer veertig mensen. Mensen met een claim boven de 5.000 euro vallen nu dus tussen de wal en het schip. Het wetsvoorstel Cliëntenrecht en Zorg verhoogt die grens tot 25.000 euro. ‘Dat is perspectiefvol,’ meent Legemaate. ‘Je hebt dan een onafhankelijke commissie die binnen een redelijke termijn kan oordelen over hogere bedragen.’ Het wetsvoorstel ligt ter behandeling bij de Tweede Kamer.
Zelf pleitte de hoogleraar in zijn oratie voor de oprichting van een onafhankelijke instantie die kan beoordelen of medische claims kansrijk zijn. ‘Als er een fout is gemaakt, wil je van een onafhankelijk orgaan horen of je wel of geen kans hebt. Dan voorkom je dat je een zinloze zaak start, en je staat sterker als je een procedure begint.’
Dirk Vergunst
Geboren in 1957 in Corsica, South Dakota, Verenigde Staten.
Studeerde geschiedenis en Nederlands recht, was van 1982 tot 1987 geschiedenisleraar en daarna rechterlijk ambtenaar in opleiding. Sinds 1993 werkt hij als rechter bij de Rechtbank Zutphen. Hij is daar nu teamleider van het team civiel en tevens persrechter.
Johan Legemaate
Geboren in 1958 in Zierikzee.
Studeerde van 1977 tot 1982 rechten aan de Universiteit Utrecht, promoveerde in 1991 op het gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, was van 1991 tot 2010 als jurist verbonden aan de artsenorganisatie KNMG en hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit en de Vrije Universiteit. Sinds 2010 is hij hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
John Beer
Geboren in 1952 in Amsterdam.
Studeerde Nederlands recht aan de Universiteit van Amsterdam, haalde zijn doctoraal examen in 1976 en werkt sinds 1977 als advocaat. Zijn kantoor Beer Advocaten, gevestigd in Amsterdam, is gespecialiseerd in letselschade en werkt alleen voor slachtoffers.