De motie van Kamerleden Ard van der Steur (VVD) en Jeroen Recourt (PvdA), waarin zij VVD-staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) oproepen om met de Orde te overleggen hoe ‘op verantwoorde wijze’ ervaring kan worden opgedaan met no cure, no pay lijkt in deze sombere financiële tijden een sterk staaltje politieke daadkracht. De voordelen van de resultaatafhankelijke beloning zijn immers evident, schrijven ze in hun aangenomen motie van 2 april: ‘No cure, no pay kan in enige vorm een bijdrage leveren aan betaalbare rechtsbijstand voor brede groepen in de samenleving.’
In een eerste reactie liet de Orde weten verbaasd te zijn over deze stap. In 2005 was de Orde zelf al in een vergevorderd stadium om te experimenten met no cure, no pay, maar die proef werd door de toenmalige minister van Justitie Piet Hein Donner (CDA) verboden omdat het in strijd zou zijn met het algemeen belang. Dat de politiek nu zelf om een experiment vraagt, noemde algemeen deken Jan Loorbach dan ook ‘een hele draai voor de politiek’. Maar, zo maakt de aanloop naar deze motie duidelijk, dat is niet de enige verrassing waar de Orde zich in deze mee geconfronteerd ziet.
Leermeester
Op 14 maart dit jaar overlegde de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met Teeven. Op de agenda staat onder andere een brief van de staatssecretaris ‘betreffende de quick scan volume-effecten gesubsidieerde rechtsbijstand’. Terwijl de gevolgen van de geplande 100 miljoen bezuinigingen besproken worden, krijgt Ard van der Steur iets voor twaalf uur het woord. ‘Waar het voorstel voor no cure no pay blijft’, wil het VVD-Kamerlid van de staatssecretaris weten. ‘Om de toegang tot het recht te verbreden, voornamelijk voor mensen die echt een zaak hebben, zou opheffen van het verbod op no cure, no pay één van de mogelijkheden kunnen zijn.’ Van der Steur krijgt bijval van PvdA-Kamerlid Jeroen Recourt en de toezegging van Teeven dat de Kamer ‘in het voorjaar bericht krijgt over de voortgang van het overleg met de Orde over no cure, no pay in het kader van de stelselherziening’.
Op 12 april volgt inderdaad een brief van Teeven aan de Kamer waarin hij schrijft dat de Orde van plan is een experiment te starten. De staatssecretaris voegt eraan toe dat hij ‘het graag eens is met Van der Steur en Recourt’ en dat ‘ervaring de beste leermeester is’. Daarop vooruitlopend meent de staatssecretaris dat ‘de toegang tot het recht ermee gebaat is als de advocatuur nieuwe, voor de rechtzoekende aantrekkelijke, betalingsarrangementen ontwikkelt en aanbiedt. (…) Met het oog daarop heb ik eerder de Orde gevraagd na te denken over een experiment met resultaatgerelateerde beloning.’
Laat nu het bespreken van een conceptverordening die het verbod op no cure, no pay zou opheffen op de agenda staan van de College van Afgevaardigdenvergadering die 27 maart plaatshad – een kleine twee weken nadat Teeven de toezegging had gedaan dat hij er bij de Orde op zou aandringen dat men een proefproject naar no cure, no pay zou starten. De indruk kan zo gemakkelijk ontstaan dat er een verband is tussen de vraag van Van der Steur, het aandringen van Teeven en de actie van de Orde. Maar de werkelijkheid is meer complex.
Waarschuwing
Na de afwijzing van Donner in 2005 begon de Orde te werken aan een nieuw voorstel waarin meer nadruk wordt gelegd op het belang van de rechtzoekende. Dat resulteerde in een conceptverordening tot wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde beloning) die in 2011 aan de Raad van State werd voorgelegd. Intussen maakte de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie, de VVD’er Ivo Opstelten, een verrassende ommekeer: ook hij ziet nu graag een experiment om ervaringen met no cure, no pay op te doen.
In haar advies staat de raad stil bij die ‘ministeriële heroverweging’. Wat daarvoor de aanleiding is, zo schrijft de raad, ‘is onduidelijk’. Maar het spreekt boekdelen dat de Orde gewaarschuwd wordt ‘dat de minister, ongeacht de uitkomsten, het experiment als opstap kan gebruiken om te komen tot de beslissing om een beroep op gefinancierde rechtshulp uit te sluiten ter zake van rechtsgebieden die onder de werking van het experiment vallen’. Tel daarbij op nog twee magere crisisjaren met extra bezuinigingsplannen – op onder andere de gesubsidieerde rechtshulp – en opeens wordt de politieke aandrang in een heel ander daglicht geplaatst. Als advocaten op basis van no cure, no pay kunnen werken, dan zal de behoefte aan gefinancierde rechtsbijstand afnemen – en dus kan er in de politieke optiek rustig bezuinigd worden zonder dat de toegang tot het recht in gevaar komt.
Kortom, een experiment dat er zonder politieke inmenging ook wel van gekomen zou zijn, lijkt nu door diezelfde politiek gekaapt te zijn om een basis te leggen voor vergaande bezuinigingen.
Het experiment
Wat behelst de conceptverordening tot wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning)?
Het verbod op no cure, no pay is gebaseerd op het principe dat een declaratie redelijk moet zijn. Wordt beloning afhankelijk van de uitkomst, dan kan de advocaat een belang krijgen bij de uitkomst van de zaak. Krijgt hij een percentage van de schadevergoeding die zijn cliënt ontvangt, dan is het maar de vraag of dat redelijk is ten opzichte van het aantal aan de zaak bestede uren.
Officieel is het nog niet, maar de verordening zou het advocaten toestaan om in letselschade- en overlijdensschadezaken, waarin de aansprakelijkheid niet is erkend of niet redelijkerwijs vaststaat, dan wel waarin strijd over causaliteit of schade voorzienbaar is, een resultaatgerelateerd honorarium overeen te komen. Voorwaarde is dat de advocaat aan de rechtzoekende in het geheel geen honorarium in rekening brengt indien in het geheel geen financieel resultaat verkregen wordt. Het uitgangspunt van het experiment is het bieden van een grotere toegang tot het recht voor die rechtzoekenden die niet onder de reikwijdte van de Wet op de rechtsbijstand vallen, maar die toch onvoldoende draagkracht hebben om zelf voor de kosten van juridische bijstand op te draaien.
De looptijd van het experiment is op dit moment vijf jaar – ingaand op 1 januari 2014. Na telkens twee jaar is het de bedoeling dat er wordt geëvalueerd. Na de tweede evaluatie zal worden beslist of wordt doorgegaan en zo ja, met welke aanpassingen en/of uitbreidingen.
Het concept is eind maart besproken in de College van Afgevaardigdenvergadering, maar dat heeft niet geleid tot vaststelling van de wijzigingsverordening. In juni wordt tijdens de volgende collegevergadering een aangepaste versie van de wijzigingsverordening besproken.