‘De laatste jaren heb ik al diverse stappen gezet om verbeteringen in de rechtspraak door te voeren. Met de Raad voor de rechtspraak ben ik van mening dat we niet meer kunnen volstaan met de geleidelijke vernieuwing die tot nu toe plaatsvindt. De raad en ik willen daarom innovatie van de rechtspraak bijzondere aandacht geven in deze kabinetsperiode.’ Dat schreef Ivo Opstelten, VVD-minister van Veiligheid en Justitie op 11 juni in een brief aan de Tweede Kamer over het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI).
De wetgeving die Opstelten nu voorbereidt, ziet toe op de introductie van één nieuwe basisprocedure in het civiele procesrecht. Daarnaast zal de mondelinge behandeling in het civiele procesrecht een andere invulling krijgen, zo schrijft Opstelten. ‘Ik ben voornemens de rechter nog meer ruimte te bieden.’ Ook wil hij digitaal procederen verplichtstellen voor ‘kort gezegd professionele partijen’ en bestaande civiele procedures vereenvoudigen. Dat zal gebeuren door de invoering van één uniforme procesinleiding waardoor het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedures vervalt.
Partijen dienen ook zelf een steentje bij te dragen om tot de beoogde verkorte doorlooptijden te komen, zo blijkt uit de brief. Hoewel zij zelf mogen bepalen of (en deels wanneer) zij een procedure beginnen, mag vanaf het moment dat partijen ‘het publieke terrein van rechtspraak betreden van hen worden verwacht dat zij naar vermogen meewerken aan een vlot verloop van de procedure’. Opstelten wil daarom de regiefunctie van de rechter versterken, met als uitgangspunt: een eenvoudig proces waar het kan, een uitgebreidere behandeling waar nodig.
Vanwege de ingrijpende effecten die deze plannen met zich mee brengen, zal Opstelten zoeken naar ‘inbreng van kennis en expertise van deskundigen uit het veld’. Ook wordt de Nijmeegse hoogleraar Alfred Hammerstein voorgedragen als regeringscommissaris, wegens zijn ‘bijzondere juridische expertise en praktijkervaring op het terrein van het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht’. Het streven is om de wetsvoorstellen tegen het einde van het jaar aan de Raad van State te kunnen voorleggen, aldus de minister.