Walter Hendriksen volgt per 1 juli 2013 Jan Loorbach op als algemeen deken. Zijn standpunt in het toezichtdebat is glashelder. Hij is tegen een door de regering benoemd college van toe-zicht. ‘Daar valt niet te schipperen.’ De nieuwe deken ergert zich aan de tendens om overal politiek mee af te rekenen en hoopt de band tussen Orde en advocaten te versterken. ‘Uw Or-de is de mijne niet, daar moeten we mee ophouden’
De Jachthaven, het uitgestrekte Nieuwe Meer en het vele groen eromheen. De vergaderkamer op de zevende verdieping van Van Doorne in Amsterdam heeft een indrukwekkend uitzicht. De opvolger van Jan Loorbach, Walter Hendriksen (54), zit er regelmatig te werken, vertelt hij. Bij Van Doorne, althans de rechtsvoorganger ervan, begon Hendriksen dertig jaar geleden als advocaat.
Hendriksen kwam er terecht na zijn studie in Utrecht, vlakbij Driebergen waar hij opgroeide en zich voornamelijk bezighield met hockey. ‘Ik was in alle opzichten tegendraads en met veel plezier. Gewoon recalcitrant.’ Maar de nieuwe algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten wil niet te veel kwijt over privébesognes van vroeger en nu. Hendriksen – antraciet pak, wit overhemd, blauwgele das – is geen man van koetjes en kalfjes. Liever komt hij meteen ter zake. Een vraag over zijn ouders wimpelt hij af. ‘Te onzakelijk.’ Wie is de opvolger van Jan Loorbach en wat is hij van plan na zijn aantreden op 1 juli?
Advocatenblad: Als advocaat van Nina Storms-Vleeschdraager in de World Online-zaak bent u veel in het landelijk nieuws gekomen. Hoe kijkt u terug op deze zaak?
Walter Hendriksen: ‘Het is een zaak geweest die ik samen met Mischa Wladimiroff in 2000 ben begonnen. De herinneringen die ik eraan heb, zijn goed. Met als kritische kanttekening de enorme media-aandacht waardoor de inhoud van de zaak nogal verwrongen naar voren is gekomen. Daarbij is naar mijn stellige overtuiging ook nogal ten onrechte op de man gespeeld, in dit geval op de vrouw. Dat stoorde me, dat stoort me en dat zal me blijven storen. Dat is ook alles wat ik over de zaak wil zeggen.’
De afgelopen dertig jaar heeft u zich binnen het proces- en verzekeringsrecht voornamelijk beziggehouden met beroepsfouten van advocaten, notarissen, accountants, directeuren en commissarissen. Wat vindt u zo aantrekkelijk aan uw praktijk?
‘We zitten met een man of acht in deze praktijk en treden uitsluitend verdedigend op. Steeds staat de vraag voorop: A) Is er wel een fout gemaakt? B) Wat is de schade? C) Bestaat er tussen beide een causaal verband? De fout speelt zich in het juridische systeem af, zowel van advocaten als notarissen. Bij accountants heeft het in elk geval iets ondernemingsrechtelijks. Daar leer je elke keer meer van. Daarnaast houden we ons bezig met de handling van die fout. Hoe gaan mensen met hun eigen fouten om? Gaan ze enorm in de verdediging, of zeggen ze: “Die verzekeraar moet het allemaal maar regelen, ik wil er verder niets meer mee te maken hebben?” Geven ze elkaar de schuld? Je hebt ook personen die zich de fout zo ongelooflijk aantrekken dat je ze echt moet optillen en moet zeggen: “Kom op, dit kan iedereen overkomen. We gaan ervoor.” Met name die fouthandling is iets waar je die ervaring voor nodig hebt en wat het werk buitengewoon leuk maakt.’
Hoe kwam u erbij om van het recht uw vak te maken?
‘Rechten leek me een leuke studie. Bovendien heb ik altijd als ik moest kiezen die keuzes gemaakt die het minst andere keuzes uitsloten. En waarom ik ook notariaat ben gaan doen en niet alleen Nederlands recht, is omdat ik het te smal vond. Na mijn studie ben ik in militaire dienst gegaan. Vervolgens ben ik bij Van Doorne terechtgekomen. Daar ben ik altijd gebleven.’
Waarom wilde u algemeen deken worden?
‘Ik vind die Orde zo van belang voor de advocatuur, dat ik daar graag een bijdrage aan lever. Het is een tijdsgewricht waarin ik vind dat er stevig onderhandeld moet worden. Ik heb nu dertig jaar lang ten behoeve van de advocatuur en de juridische beroepen mogen werken. Daarom vind ik dat ik dit ook moet doen.’
Waarom is het voor u juist nu van belang om er als deken in te springen?
‘Het grootste topic nu is de organisatie van het toezicht. Dat was natuurlijk in de tijd van Jan Loorbach ook al zo. Drie weken nadat zijn dekenaat inging, kwam het rapport van Arthur Docters van Leeuwen. Hij adviseerde het onafhankelijke, collegiale interne toezicht te behouden en een onafhankelijke buitenstaander het werk van de dekens te laten controleren en hierover in het openbaar te rapporteren. Dat rapport hebben we omarmd. Kosten noch moeite zijn de afgelopen drie jaar gespaard om dat stelseltoezicht van Docters van Leeuwen vorm te laten krijgen in de wetgeving. Er was alle aanleiding om te veronderstellen dat dat zou lukken. Toch is dat vermínderd gelukt. Laat ik het zo zeggen, er zijn wel een heleboel wijzigingen, die ook door de Orde werden bepleit, aangebracht in het oorspronkelijke wetsontwerp. Maar juist niet op dat ene punt. En dat is het college van toezicht.’
Wat is het grootste bezwaar tegen het college van toezicht?
‘Dat het college dat toezicht uitoefent op individuele advocaten door de overheid wordt benoemd. Het merendeel van de advocatenuren wordt besteed tégen de overheid. En wij vinden dat de cliënt er zeker van moet zijn dat zijn geheim, zijn vertrouwelijkheid, geborgd is bij de advocatuur. Tenminste de indruk kan ontstaan dat daar ruis op de lijn komt.’
De leden van het college van toezicht zullen beroepsgeheim hebben. Waarom zouden we eraan moeten twijfelen of zij zich daaraan houden?
‘Omdat het door de overheid benoemde functionarissen zijn. Daardoor kan bij justitiabelen de gedachte gaan leven dat vertrouwelijke informatie niet veilig is bij de advocatuur. Wij willen de uitvoering van het toezicht graag binnen de advocatuur houden. Bovendien vinden we, zeker na de slagen die er gemaakt zijn – de harmonisatie van het lokale dekentoezicht, de invoering van een landelijk dekenberaad – dat het inhoudelijke toezicht op de dekens eenvoudig niet nodig is. Er is een trefkans van honderd procent in de klachtenafhandeling. In die zin dat als een klacht wordt ingediend, hierin óf wordt bemiddeld, óf de aangeklaagde op zitting komt. Wat is daar nou mis mee? Voor welk probleem is het college van toezicht een oplossing? Daar komt bij dat de mogelijkheid bestaat dat je nu overheidsbemoeienis toelaat, in enige mate en wel met een zekere borging, maar dat die bemoeienis steeds verder wordt opgerekt. Waarom zou je daarvan niet zeggen dat je het überhaupt niet wilt?’
Het uitgangspunt van de regering is dat doordat de advocatuur zichzelf controleert, er te weinig afstand is en daarmee (de schijn van) belangenverstrengeling. Het argument van de slager die zijn eigen vlees keurt.
‘Ik heb nog nooit gehoord dat een deken terughoudend was omdat hij iemand kende tegen wie een klacht was ingediend. En als er al enige terughoudendheid is vanwege bekendheid met een betrokkene, dan is de oplossing dat je de behandeling laat doen door een ander lid van de Raad van Toezicht of door een waarnemend deken.’
Hoe komt het dat van buitenaf toch de indruk bestaat dat de advocatuur te lang het deksel op de doofpot heeft gehouden?
‘Er ís geen doofpot. Het is een raar soort onderbuikgevoel dat nergens op is gebaseerd. We hebben er als Orde alles aan gedaan om dat gevoel weg te nemen. Ik noem onafhankelijk interim-rapporteur Rein Jan Hoekstra. Hij is een man van onbesproken gedrag. Hij is betrokken bij vrijwel elk onderzoek naar het toezicht op de advocatuur dat ertoe doet. Hoe rapporteert hij? In toenemende mate positief. Als je mij vraagt hoe het komt dat we het idee van de doofpot niet weg kunnen nemen? Dat snap ik dus niet. En misschien, als je me een pistool op mijn hoofd zou zetten en ik die vraag zou moeten beantwoorden, zou ik vermoedelijk dit zeggen: ik zeg niet dat we niet transparant genoeg zijn in de klachtenafwikkeling en het toezicht. Maar mogelijk is het zo dat men vindt dat we niet transparant genoeg zijn. Dat we meer moeten laten zien wat we doen. Sinds november jl. maken de lokale Orden gebruik van een uniform klachtenregistratiesysteem. Dat is zoiets waarvan gezegd wordt: too little, too late. Maar als je nou werkelijk vindt dat staatstoezicht ongewenst is, ga er dan ook voor dat het niet tot stand komt. En doe het niet af met een too-little-too-late-redenering.’
Hoe gaat u verder in dit debat?
‘Zo. Precies zoals ik nu doe. En of we het winnen of verliezen, zullen we nog wel zien. Het zal voor de advocatuur spannend worden. We zullen ons de komende periode onverminderd gaan inzetten om de politiek ervan te overtuigen dat dit een slecht wetsvoorstel is. De tweede helft van juli komt de rapportage van Hoekstra. Mijn verwachting is dat de positieve opmerkingen die de heer Hoekstra begin januari jl. heeft gemaakt, verder zullen worden voortgezet. En als dat zo is, gaan we gewoon laten zien: jongens, wat jullie willen, is niet nodig.’
Bent u niet bang dat als u nu te veel uw hakken in het zand zet, het wetsvoorstel van de baan geschoven wordt, maar dat het volgende kabinet met een veel scherper voorstel komt?
‘Nee. Het is zeker zo dat het overleg dat het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden, heeft geleid tot een verbetering van het wetsontwerp. Er is een aantal verbeterpunten. Dat is mooi. Maar nou net op dit punt, het college van toezicht benoemd door de staat, ben ik onverzettelijk. Ik zie ook niet in wat voor concessies je hierin moet doen. Het is een digitale tegenstelling. Wij willen die systeemtoezichthouder. En dat is essentieel anders dan het inhoudelijk toezicht door het college van toezicht. Dus daar valt ook niet te schipperen. En het zou ook nog wel zo kunnen zijn dat je met systeemtoezicht en een onafhankelijke rapporteur de negatieve connotatie van toezicht door de dekens weghaalt. Daarmee is mogelijk ook de angel eruit gehaald.’
Hoe staat u tegenover de huidige regering?
‘Nou, ik ga hier geen politieke statements maken. Of we nou rechts, links of in het midden zouden moeten zitten.’
Wat is uw eigen politieke voorkeur?
‘Ik ben nogal van het individu. En de pogingen om het individu tot bloei te laten komen op een maatschappelijk verantwoorde manier. En zo het maatschappelijk leven verder te brengen. Wat ik verschrikkelijk vervelend vind, is de maatschappelijke vervlakking en het collectiviteitsdenken. Dat doet zich op het ogenblik voor op een manier die mij tegen de borst stuit. Alles moet politiek worden afgerekend. Als er een uitspraak van een rechter is waar Kamerlid X het niet mee eens is dan wordt ogenblikkelijk gebruld dat er Kamervragen moeten komen. De kritiek op de rechterlijke macht, ook hangende de zaak, in appel, bijvoorbeeld, dat is iets wat ik verafschuw. Ik vind dat het politieke domein zich daar niet mee zou moeten bemoeien. Het valt mij ook op dat het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat er meer politie moet komen, zich daar ook voor inzet en vervolgens afknijpt op het OM en de rechterlijke macht. Daar snap ik niks van. Meer politie, meer mensen die worden opgepakt en strafrechtelijk worden aangepakt, in vredesnaam, zorg er dan ook voor dat de toegang tot het recht geborgd is. Ik vind dat er onvoldoende aandacht is voor de waarborging van de rechtsstatelijkheid ten behoeve van het individu. Je ziet het in de afweging tussen terrorismebestrijding en het afluisteren van alle telefoongesprekken. Hoeveel controle moet er zijn? Waar trek je een grens en zeg je: “Nou nee, hier zit je te veel aan de privacy en het individu?” De collectieve wals die over je heen komt, die verafschuw ik. Volgens mij is het niet iets waarvan je specifiek kunt zeggen: het ligt aan deze regering. Je kunt deze regering niet het tijdsbeeld toedichten en daar de schuld van geven. Maar juist door dat tijdsbeeld, dat tijdsgewricht, vind ik dat het heel erg nodig is dat je een onafhankelijke advocatuur hebt die ten strijde trekt tegen allerlei, vanuit het individu bezien, gevoelens van onrechtmatigheid.’
Wat vindt u van de voorgenomen bezuinigingen op gefinancierde rechtsbijstand?
‘Het is vrij lastig om aan de ene kant de overheidsbemoeienis te vergroten en tegelijkertijd te zeggen: “Ja, ter zake van sanctionering en naleving gaan we de justitiabelen niet meer helpen met gefinancierde rechtshulp.” Dat is raar. Gefinancierde rechtshulp, blijf er vanaf. Zorg ervoor dat de toegang tot het recht geborgd is.’
Wat zijn uw speerpunten voor uw dekenaat?
‘Het toezichtdossier, toegang tot het recht en het bevorderen van de samenwerking tussen de lokale Orden onderling en tussen het landelijk bureau en de lokale Orden. De enorme hoeveelheid informatie die er is, op lokaal niveau, op landelijk niveau, die zou ik nog beter willen delen dan nu al gebeurt. Daarnaast zou ik de betrokkenheid van advocaten bij de Orde willen stimuleren.’
Hoe wilt u dat doen?
‘Niet alleen via de lokale Orden en de lokale Raden van Toezicht kun je de betrokkenheid stimuleren, maar ik zou de participatie van advocaten bij specialisatieverenigingen ook willen aanmoedigen. Dan sla je ook weer een kwaliteitsslag. Ik denk dat het enorm bevorderend kan werken voor individuele advocaten die eerst niet meededen en nu wel mee gaan doen. Of je nou lid wordt van een specialisatievereniging, in commissieverband gaat werken, lid wordt van de raad van discipline, het kan me allemaal niet schelen, maar doe mee. En als onze infrastructuur daarvoor aangepast moet worden, als de jaarvergaderingen leuker moeten worden, of weet ik wat, prima. Dat is aan ons. Maar laten we alsjeblieft de betrokkenheid zo veel mogelijk optimaliseren. Uw Orde is de mijne niet, daar moeten we mee ophouden.’
Hoe kijkt u terug op het dekenaat van uw voorganger Jan Loorbach? Wat wilt u voortzetten en wat wilt u anders doen?
‘Ik vind dat Jan Loorbach het uitstekend gedaan heeft. Hij heeft zich vol gegeven voor het toezichtdossier. Hij heeft kunnen denken dat dat goed zou aflopen, daar was alle aanleiding toe. Ik zal enorm mijn best doen om, alleen al daarom, het toezicht de goede kant op te krijgen. Ik ben anders, ik ben twintig centimeter kleiner, maar ook best groot, 1.97 meter. Dat maakt dat ik anders zal opereren. Maar los van de accentverschillen die er zonder enige twijfel zullen komen, kan ik alleen maar zeggen dat ik hem hoop te evenaren. En dat zal in elk geval qua lengte niet lukken.’
Walter Hendriksen
Geboren: Driebergen, 3 augustus 1958
Burgelijke staat: Gehuwd, drie kinderen
Studie: Nederlands en notarieel recht, Utrecht
1983-2013: Advocaat bij (de rechtsvoorganger van) Van Doorne in Amsterdam. Sinds 1991 partner. Praktijkgroepleider Proces-, Insolventie-, en Verzekeringsrecht. Binnen de algemene procespraktijk richt hij zich op gecompliceerde vormen van bestuurders-, aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht.
Juli 2013: Algemeen deken Nederlandse Orde
van Advocaten (NOvA).
Nevenactiviteiten
1999-2006: Lid van de Raad van Toezicht Amsterdam, waarvan de laatste tweeënhalf jaar als
waarnemend deken.
2006-2013: Lid van de Commissie Disciplinaire
Rechtspraak NOvA.